De zon scheen zo fel dat het licht hoofdpijn veroorzaakte. Drie kraaien vlogen voor ons uit en eenmaal bij het huis aangekomen zag ik dat twee ervan op de rieten dakbedekking waren neergestreken en de derde aanstalten maakte om naar hen toe te vliegen en naast hen te landen.
Ik voelde me ziek. Ik deed de sleutel in het slot en draaide.
De hele wandeling had ik me groot gehouden en er was zelfs nog een moment geweest dat ik me druk maakte om wat andere mensen allemaal wel niet uitvreten, wat ik van hen verdragen moet, maar toen ik over de drempel van het huis stapte barstte ik in huilen uit.
'Wat betekent dit nou allemaal eigenlijk?' vroeg het kind. Ik keek dwars door mijn tranen heen zonder werkelijk goed te zien. Ik herhaalde de vraag van het kind.
'Wat betekent dit nou allemaal eigenlijk?'
Ik haalde mijn schouders op en gaf antwoord.
'Niets,' zei ik.
Het kind keek nog altijd vragend, alsof het mijn antwoord niet gehoord had. Dus ik herhaalde: 'Het betekent niets. Helemaal niets.'
Wat zoek je en wat geloof je?
Sommige mensen lijden aan gezichtsverlies, anderen aan verlies van gezichtsvermogen.
Ze stond met een pak watten in haar handen tussen het schap waarin de pakken luiers scheef lagen opgestapeld en het schap met reinigingsmiddelen. Ze twijfelde zichtbaar. Het leek alsof ze niet kon vinden wat ze zocht.
‘Kunt u het vinden mevrouw?’
‘Hè, wat? Oh.’
Ze lachte ietwat verlegen.
‘Wat zoekt u?’ vroeg de verkoopster.
‘Nou, de watjes heb ik kunnen vinden, maar ik ben nog op zoek naar een goede reiniging. Ik dacht dat ik het hier kon vinden, toch zie ik niet wat ik zoek.’
‘Wat zoekt u dan precies, welk merk? Er zijn vele soorten reinigende middelen, zoals u ziet.’
‘Ja.’ Ze knikte en mompelde zoiets als: ‘Dat zie ik.’
‘Kijkt u maar, als ik u kan helpen dan hoor ik het wel.’
‘Goed,’ zei ze. Vervolgens bleef ze lang staan kijken, maar vond het niet.
Verloren liep ze tussen de schappen. Daar was de verkoopster weer.
‘Al gevonden wat u zoekt?’
‘Nee, nog niet, misschien hebben jullie het niet. Ik denk dat jullie het gewoon niet hebben.’
‘Wat is het dan dat wij niet zouden hebben?’
‘Nou, ik zag dat jullie best veel hebben hoor, maar niet wat ik zoek.’
‘Wat is het dan precies wat u zoekt?’
Zij haalde haar schouders op. ‘Gewoon… gezichtsverwijderaar.’
‘Oh, dat, zeg dat dan!’
De verkoopster liep weg en kwam terug met een klein flesje. Daarop stond met dikke zwarte letters: oogmakeup verwijderaar.
‘Alstublieft, dit moet het volgens mij zijn wat u bedoeld. Dit ligt in de buurt van de mascara, het make-up schap. Dus niet bij de gewone reinigingsmiddelen, vandaar dat u het niet kon vinden.’
Ze knikte, enigszins verbaasd met het flesje dat ze in haar handen gedrukt had gekregen. Terwijl de verkoopster wegliep, bekeek ze het flesje. Ze fronste en keek bedachtzaam de winkel in. Ze liep naar de plaats waar de verkoopster het flesje vandaan had gehaald. Ze zette het flesje weer terug.
Die meid kan het leuk bedenken, dacht ze, maar dit is niet wat ik vroeg, noch wat ik zoek, ze hebben het gewoon niet. Ze hebben niet wat ik zoek en zo is dat in het leven, de ander heeft niet wat ik zoek. De ander heeft het niet voor mij! Zou een andere winkel het wel hebben? Bestaat er wel zoiets als gezichtsverwijderaar? In gedachten verzonken liep ze de winkel uit, naar de haven.
In het havengebied stond ze enige tijd aan de kade, met uitzicht over de boten die daar lagen. Ze keek uit over de rivier en zag twee pijlers van de verderop gelegen brug. Dat was de doorgaande route, de stad uit, de polder in. Aan beide zijden van de brug lag een fietspad apart. Al het verkeer, ook het groot verkeer, kwam er ook de stad in.
Ze liep langs de kade. Verderop was een bankje en daar zat een oud heertje. Ze knikte naar hem.
‘Goedendag,’ zei ze.
‘Wat zoek je kind?’
‘Huh, hoe weet u dat?’ stamelde ze. ‘Hoe kunt u nou weten dat ik ergens naar op zoek ben?’
Het oude heertje glimlachte, zijn hele gezicht vouwde zich in diepe kreukels.
De man zuchtte.
‘Tja,’ zei hij. ‘Ben je wat kwijt?’
‘Nee, ik zoek iets dat niemand voor me heeft. Ik heb het tenminste nog niet gevonden. Ik weet daarom eigenlijk niet eens of het wel bestaat.’
‘Oh,’ zei de man, kijkende over het water. ‘Wat is dat dan, dat je zoekt?’
‘Gezichtsverwijderaar.’
De man begon te bewegen, hevig te schudden zelfs. Hij barstte uit in een hikkend gelach tot hij uiteindelijk bulderde van het lachen.
‘Gezichtsverwijderaar? Haha. Niet gevonden? Haha, niemand heeft het voor je.’
Na de lachbui werd het stil in de haven, zo stil dat je de vogels kon horen vliegen, de luchtverplaatsing door de vleugels was hoorbaar. En het kabbelen van het water.
De man ademde diep en krakerig. Hij keek haar aan, zuchtte.
‘Waarom zou je zoiets nou willen vinden, zelfs als het bestaat, wat moet je ermee?’
‘Begrijpt u dat niet?’
Hij glimlachte. ‘Had je nog niks te klagen?’
Zijn toon was ernstig. ‘Ben jij er zo een, die expres iets zoekt wat je niet kunt vinden? Alleen maar dáárom.’
De oude man zuchtte nogmaals, dit keer heel diep, en schudde zijn hoofd. Een tijdje zwegen ze, keken uit over de rivier die naast hen in serene rust leek te liggen.
‘Geloof jij?’ vroeg de oude man uiteindelijk.
‘Ja,’ zei ze onmiddellijk, zonder enige twijfel. Opnieuw was het een tijdje stil.
‘Waarin eigenlijk?’ vroeg ze, maar hij gaf niet meteen antwoord en ze dacht dat hij haar vraag niet had gehoord.
Ze zei: ‘Waarin zou ik dan moeten geloven, volgens u?’
Hij keek opzij naar haar. ‘In God en in alles, toch? Dan zul je toch altijd vinden wat je zoekt?’
‘Hmm… Bedoelt u met uw vraag of ik erin kan geloven dat ik op een dag zal vinden wat ik zoek?’
Hij knikte. ‘Dat zou ik maar wel doen, ja. Wees niet bang, alles is mogelijk bij God. Je mag alles vragen en willen en zoeken, maar niet alles is om te willen vinden. Geloof me, niet alles wat jij zoekt is om te vinden.’
‘Oh.’ Ze wilde vragen wat hij daarmee bedoelde, maar ze vroeg het niet. Ze groette hem en ging. Maar hij hield haar nog een moment vast, zodat ze niet te snel haar weg zou gaan.
‘Geloof in onze God van Liefde, maar stel Hem niet op de proef,’ zei hij.
Ze fronste en in haar blik verscheen een verwarde uitdrukking. Ze keek langs hem heen in de verte, alsof het daar was, waar alles zich afspeelde. Vlak voor ze ging zei ze ook nog iets tegen het oude heertje. Ze zei op strenge toon: ‘En andersom ook niet, andersom ook niet! Mij alsjeblieft ook niet!’
Het heertje schrok van die toon. Hij had naar haar gekeken en geluisterd, maar dit… zo’n scherpe en serieuze toon had hij nog niet van haar gehoord. Toen liet hij haar los en ze ging, terwijl de echo van haar woorden galmend golfde over de rivier.
‘Mij alsjeblieft ook niet… ook niet… niet…’
Toen zij weg was verstomden alle geluiden.
Het liet de kabbelende rivier onbewogen, alsof zij en het oude heertje nooit bestaan hadden en hun gesprek er nooit was geweest.
Alles lag vredig, evenzo vredig als tevoren, voordat zij daar kwam en haar voeten langs de oevers liepen. De rivier golfde haar ritme en ook het landschap was voortdurend veranderend, eeuwig in beweging.
Auto nieuw
‘Mama, hoe laat komt ‘ie?’ vroeg het oudste zoontje van de familie.
‘Huh? Wat is er lieverd?’ vroeg hun moeder vanachter het aanrecht. Ze was juist het ontbijt klaar aan het maken. ‘En wat lust jij op je boterham? Kun je me dat zeggen, want ik ben nu bezig met smeren.’
‘Vandaag toch?’ ging hij door met vragen.
‘Sorry?’ Moeder keek op met een wat-bedoel-je blik.
‘Ja moeder, we willen het weten,’ zei een ander van haar kroost.
‘Zit er ook tv in?’
‘Ja, cool!’
‘Mag mijn knuffel er ook in?’
‘Is hij heel groot?’
‘Wat voor kleur heeft ‘ie eigenlijk?’ voegde ook het kleinste zusje aan deze waterval aan vragen toe.
Dit overviel moeder nogal. De kinderen sprongen vrolijk om haar heen. Enthousiast en met hoge verwachtingen. Moeder had nog altijd geen benul waarom.
‘Wat bedoel je?’ vroeg ze aan de oudste van het stel. ‘Waar gaat dit over?’
Hij lachte. ‘Het is geen verrassing meer, hoor, we weten het al.’
‘Van de buurman,’ riep een broertje.
‘We hebben allang begrepen wat het vandaag voor dag is. Eerst wisten we dat niet…’ legde hij uit. ‘Maar toen we buiten speelden, zagen we de buurman. Hij heeft het aan ons allemaal verteld.’
‘Auto nieuw!’ riepen de andere kinderen in koor.
‘Auto nieuw! Auto nieuw!’ dansten ze vrolijk door de kamer.
‘Oh,’ zuchtte hun moeder. Ze fronste en daarna verscheen er een flauwe glimlach. Ze schudde haar hoofd. Die buurman toch, de lolbroek. Hoe ging ze dit nu uitleggen? Het zal de kinderen teleurstellen en ze zag hun bedroefde gezichtjes al voor zich. Het zou haar hele oud en nieuw nog verknallen. Ik kan ze maar beter uit de droom helpen. En als het zo moeilijk is, kun je omgaan met teleurstellingen het best zo vroeg mogelijk leren.
Toen riep ze al haar kinderen bij elkaar.
Spanning in de afvoer…
Er was eens iets… Het iets was donker en het zat in mijn wasbak. Toen ik het voor het eerst zag, was ik er behoorlijk van geschrokken.
We hadden al wat langer problemen met de afvoer, het putje raakte steeds verstopt. Daarom had ik gewiebeld aan dat ingebouwde dopje, dat de wasbak afsluit zodat er water in kan blijven staan. Dat had ik beter niet kunnen doen. Ineens trok ik die hele dop los en kreeg het ding niet meer terug op zijn plek.
Vanaf dat moment hadden we midden in de wasbak een rond gapend gat naar de diepte. En in dat gapende gat daar zat dus al een tijdje dat donkere iets. Wat deed het daar?
Het woont daar, concludeerde ik een paar dagen later.
Vreemd, ik had nog nooit zoiets gezien, maar ja, normaal gesproken zat daar altijd die dop voor.
Het gat met dat iets erin hield me bezig. Het leek op een wezen. Hoe langer ik ernaar keek, hoe meer afschrikwekkend het werd. Dat donkere iets… wat was het?
Het is een vleermuis, concludeerde ik, weer een paar dagen later. Een soort waterminnende vleermuis, dat moest wel. Het leek precies op een vleermuis. Ik had lang genoeg gestaard naar het donkere iets en ik wist het zeker. Wat het ook was, het leek er zodanig op dat het wel een vleermuis moest zijn. Het had vleermuis oogjes en daarmee staarde het terug. Natuurlijk was het wel een wat vreemde plaats voor een vleermuis. Ik wist dat vleermuizen soms in de spelonken van huizen overwinteren, maar ik had nog nooit gehoord dat er waterminnende vleermuizen zijn, die ook in huis bijvoorbeeld op dit soort plaatsen overwinteren. Precies in de afvoer van mijn wasbak, dat vond ik wel verrassend. Maar het zou zomaar kunnen, vanwege de optrekkende kou in dit jaargetijde, dat ook dit soort waterminnende vleermuizen, net als de meeste dieren, een aangenaam plekje zoeken om te kunnen overwinteren.
Wat er zo aangenaam kon zijn aan deze plek, wist ik niet. Wat is er fijn aan een paar keer per dag een plons spoelwater van het tandenpoetsen over je heen te krijgen? En bij het handen wassen, dat bleef voor mij een raadsel. Zijn er dieren die zomaar tegen zeep kunnen, bijvoorbeeld? Wist ik niet. Ze moeten dan op zijn minst van water houden en zeker waterminnend zijn, dacht ik.
Uit medelijden voor het diertje en bij de gedachte aan de ijskoude freshmint in mijn tandpasta, wilde ik die wasbak, met de inwoner die me zo fascineerde, niet meer gebruiken.
Na een tijdje, een week of wat, begon er wat te veranderen in het gat. De vleermuis had de vorm van een exoskelet aangenomen, het leek nu meer op een afgeworpen slangenhuid.
Op een ochtend, toen de kinderen reeds aan het ontbijt zaten en ik in de badkamer de vuile handdoeken bijeen raapte, dacht ik: als je iets zelf niet weet dan vraag je het aan iemand die het wel weet. En toevallig heb ik een wandelende encyclopedie in huis, mijn zoontje. Hij is inmiddels tien, maar kan al sinds de eerste kleuterklas lezen. Dat had hij zichzelf geleerd en sindsdien heeft hij toegang tot alle kennis die geschreven staat. Een boekenverslinder met een fenomenaal geheugen, daar kun je lang of kort over spreken, maar zo iemand weet gewoon veel. Dat ik daar niet eerder aan gedacht had.
‘Kun je even komen?’ riep ik vanuit de badkamer. ‘Weet jij soms wat dit is?’
‘Bah,’ zei hij vol afschuw, turend in het donkere gat. ‘Ik denk dat je eens moet schoonmaken, mama.’ Zijn stem klonk ernstig.
Ik zuchtte. ‘Wat is dit? Het ziet er best spannend uit.’
Hij keek me onderzoekend aan. ‘Nou ja, zo kun je het wel noemen. Vies ook. Ik zou het echt een keer schoonmaken. Uit zichzelf zal het vast niet weggaan.’
Hij tuurde in het gat. ‘Doe daar maar handschoenen voor aan,’ voegde hij er droog aan toe.
Toen verscheen er een verraste blik in zijn ogen. ‘Wow, moet je kijken! Kijk eens mam, vanaf hier lijkt het wel een vleermuis. Pas op, hij leeft!’ lachte hij en fladderde met zijn handen om me heen om me te laten schrikken.
Ik lachte erom en vroeg: ‘Wat is het dan?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Gewoon, een zeer uitgebreide bacteriekolonie. Niet meteen gevaarlijk hoor, tenminste… zolang het daarin blijft en niet uit het putje komt, natuurlijk.’
Hij keek me aan en zag vast de bezorgdheid in mijn blik.
‘Geen zorgen mam.’
Zijn horloge piepte.
‘Oh, nee, mijn alarm! Ik moet gaan. Cool mam, zo’n vleermuis in de afvoerput,’ zei hij met een brede grijns. ‘Ik moet naar school.’
Terwijl mijn zoontje zijn schoolspullen bijeen raapte, keek ik nogmaals naar het putje en dacht: was dit maar een overwinterende vleermuis, dan hoefde ik er niets anders mee te doen, dan het beest met rust te laten.
Maar ja, niet alles is wat het in eerste instantie lijkt. Wanneer er iets vies is, dan zit er niets anders op dan het schoon te maken.
Ik begon met een begieting met kokend water en een deel van de donkere massa spoelde al los. Het bleef toch spannend, zo’n donker putje, dat vooral heel donker was vanbinnen. Je ziet in dat donkerzwarte deel bijna niet waar het verdwijnpunt is. Dit was zo’n putje waar van alles in verdwijnt. Maar er kan ook uit zo’n zelfde put plotseling een verrassing komen. En vooral dat laatste kan een mens naar verrassen. Dat hoor je weleens in verhalen en dat zie je dan ook in bijvoorbeeld van die horrorfilms met van die vreselijke schrikeffecten. Ik kijk dat soort films nooit. Vooral niet omdat ik er niet tegen kan, mijn verbeeldingskracht slaat dan op hol. Dan kan ik niet meer slapen van de angst.
Ik goot nogmaals heet water in de afvoer, nu met een flinke scheut soda erbij. Ik wachtte even, keek en had geluk. Alles weg!
‘Toch niet zo’n grote klus als ik had gedacht,’ zuchtte ik opgelucht.
Maar de afvoerput begon plots luid te borrelen. Plop, plop, plop.
Met de horrorfilms nog in mijn gedachten schrok ik van een laatste, verrassend luide blurb in het putje. Daarna werd het stil in de badkamer.
Zie je wel, niets aan de hand, zoals mijn zoontje al zei. Geen probleem zolang het in de afvoer blijft. En zo was dat. Geen enkele reden tot paniek.
‘De klus geklaard,’ dacht ik tevreden.
Inmiddels was het tijd geworden voor de boodschappen. Het was mistig buiten en de mist kwam uit de putten.
‘Wat vreemd,’ mompelde ik. Terwijl ik door de straten liep, hoorde ik hetzelfde borrelende geluid als eerder, uit meerdere putten die ik passeerde. Het klonk ook verderop. Luid geblurb en geborrel. Opnieuw dacht ik aan spannende films. De sfeer op straat was er ook naar, zeer bevreemdend. Het klonk spannend en verontrustend en ik maakte me stiekem een beetje bang. Ik ben toch volwassen en als het moet ben ik dapper, zo stelde ik mezelf gerust en lachte om mijn kinderlijke angsten. Hardop zei ik gekscherend tegen mezelf: ‘Dat komt zeker vanwege al die waterminnende vleermuizen, die daar allemaal in onze straatputten overwinteren.’
Toen kon ik nog grapjes maken daarover. Toen wist ik nog niet van het gevaar. Toen dacht ik nog aan onschuldige zaken, zoals vleermuizen of zoiets als een bacteriekolonie in het afvoerputje. Als ik had geweten van de ware aard van het donkere iets en wat er werkelijk in de putten woont dan had ik jou een heel ander verhaal verteld.
De spanning in mijn afvoerputje, daarvan weten we nu dus allemaal dat ik dat donkere iets met gemak wegspoelde en het reuze meeviel, dat was zo gedaan.
Maar voor elk van jullie met ook maar een klein beetje fantasie, die begrijpt en zal het zich kunnen voorstellen, dat wanneer er iets in jouw donkere afvoerput kan verdwijnen, dat iets daar ook uit kan komen.
De dag dat ik daarachter kwam overviel ook mij. Dat mag je wel weten, het zal ook jou verrassen, maar dat is een heel ander verhaal en dat vertel ik je een andere keer.
Sterf!
‘Sterf,’ zei hij.
Ik schrok op en keek hem aan, zijn toon klonk nogal… nors? Zijn ogen stonden ook al zo… boos? Ik sloeg mijn ogen neer, bekeek de neuzen van mijn schoenen en de vloer beneden mij. Ik zuchtte.
‘Hier?’
‘Hè, wat?’ zei hij.
‘Bedoel je hier?’
Hij gaf geen antwoord, knikte alleen maar, ja hier.
Dat had ik dus goed begrepen. Ik keek nogmaals naar beneden.
‘Vind je dat niet wat hard?’ vroeg ik, maar hij zei niets meer. Ik keek nogmaals naar hem op. Hij stond daar alleen maar en haalde zijn schouders op, alsof ik dat terplekke maar gewoon moest doen, sterven, voor hem. Zijn opdracht.
‘Ik vind het wel hard,’ vond ik.
‘Ja, wat anders?’ zei hij geërgerd. ‘Hoe wou je anders geloofwaardig doodgaan?’
Zijn norse kop werd steeds bozer. Onder zijn borstelige wenkbrauwen, zo borstelig dat de haartjes totaal verward naar voren staken, priemden zijn ogen vurig.
Wat dacht hij wel niet van mij? Ik zuchtte nogmaals.
‘Ik vind het te hard,’ herhaalde ik zacht. Hij hoorde me toch en begon onmiddellijk te mopperen, net luid genoeg zodat ik het kon horen. Dingen als: ik ga voor jou toch zeker geen matrasje klaarleggen om op dood te gaan, van dat soort dingen.
‘Doodgaan is hard,’ beet hij. ‘Kan ik niet verzachten voor je. Er is toch niemand die een zachte dood werkelijk geloofwaardig vindt, of niet?’ Er stond schuim rondom zijn mond. ‘En zeker niet in deze situatie. Dan wordt het ongeloofwaardig.’
Met priemende ogen en wijsvinger herhaalde hij de opdracht voor me.
Zijn brommende bas klonk krachtig en luidt: ‘Sterf!’
Ik schrok opnieuw van hem. Zo luid, zo hard, zo zonder menselijkheid. Maar nu moest ik wel in actie komen, vond ik, hard of niet.
Ik vind het wel véél te hard hoor, dacht ik, terwijl ik me theatraal op het toneel wierp.
Ik maakte een flinke smak, voelde hoe mijn botten de harde klap op de planken opvingen. Alle lucht werd uit mijn longen geslagen. Ik kreunde onhoorbaar en slikte alle vloekwoorden in die in me opkwamen. Ik had me echt bezeerd.
Wat ik allemaal doe en waarvoor eigenlijk, ik wist het even niet meer. Was dit sterven voor de lol? Ik kneep mijn ogen dicht van de pijn en zei niets meer. Ik baalde als een stekker, want ik moest namelijk wel iets zeggen, ik had nog tekst, maar ik zei dus niets. Ik wist het niet meer. Wat een prutser ben ik toch, dacht ik.
Ik had maar een hele kleine rol deze keer, met heel weinig tekst, slechts één zin, die ik al stervende moest zeggen. Precies die zin was ik vergeten en ik lag daar maar zwijgend dood te liggen op het toneel.
‘Wat is dat nu weer? Wat is dit voor een vertoning?’ Het was meneer met zijn norse kop. ‘Wat is er met jou aan de hand?’
Ik bleef stil liggen en hoorde voetstappen, eerst naderbij komen maar daarna bonkten ze zwaar op het toneel weg en toen niets meer.
Ik bleef roerloos liggen, openende voorzichtig één oog. Ik zag die norse vent met zijn priemende ogen verderop staan. Hij besprak iets met iemand. Ik herkende de stem, het was Frits, die nogal geschrokken klonk.
‘Wat? Wat is er met haar gebeurd?’ hoorde ik hem bijna paniekerig roepen, maar zijn vraag kreeg geen antwoord.
Toen werd het een moment akelig stil om me heen. Lieten ze me hier nou zomaar dood liggen, dacht ik, maar vrijwel direct daarna hoorde ik stemmen, een hele groep zelfs. Zoals gewoonlijk hoorde ik de regisseur moeilijk doen. Hij was zich aan alle kanten aan het verontschuldigen. Hij was een paar minuten met decorbouw aan het overleggen geweest en had de regie aan de hoofdrolspeler over gelaten. Wat was er nou eigenlijk aan de hand? Was het wel zo erg? Als het wel erg was moest de een of andere trien maar worden gebeld om mijn plaats over te nemen. Was het alweer helemaal verkeerd en niet naar zijn zin wat ik deed? Ik baalde behoorlijk om mijn vergeten tekst, die ene zin, wat was het ook alweer? Wist ik dus niet meer.
Inmiddels was het druk geworden op het podium om me heen en iedereen leek wat paniekerig. Was er iets mis? Ging dat over mij?
Iemand vroeg: ‘Wat is er mis met haar? Hoe lang ligt ze zo al en wat is er precies gebeurd?’
En toen hoorde ik die mopperkont, helemaal over zijn toeren met zijn sterallures.
Hij jammerde: ‘Ik zei alleen maar ‘sterf’ en toen viel ze en… en ze bleef liggen, almaar liggen. Ze zei niets meer en ze stond ook niet meer op. Is ze dood? Toch niet door mij? Wat zullen mijn fans wel niet zeggen? Ze ligt daar nu al zo lang! Sta toch op!’ riep hij wanhopig uit. ‘Waarom staat dat stomme mens nou niet op?’
Ik bewoog me voorzichtig, voelde mijn lijf protesteren, maar krabbelde overeind en rekte me uit. Het voelde allemaal wat stram aan. Mijn been voelde beurs en had vast een paar blauwe plekken. Ik keek of ik hem zag.
‘Omdat je zei, ‘Sterf!’ en hard of niet, als jij dat verlangt van me, dan doe ik dat toch? Het was zeker hard,’ zei ik. ‘Val zelf maar eens op het toneel. En ik vond het wel erg lang duren, ja. Nu pas geef je me de opdracht om weer op te staan. Waarom is het zo druk hier?’
Ik keek naar die hele groep mensen, waarvan sommigen zich geen houding wisten te geven.
‘Wat doen jullie hier? Wat is dat nou?’ vroeg ik chagrijnig.
Het hele EHBO team stond bij me op het toneel. Ze keken me stuk voor stuk met grote ogen aan.
‘Ja, wat is dat nou?’ herhaalde een van de verplegers. ‘Was zij nu dood? Wie zei dat? Wie heeft ons hiervoor laten opdraven?’
De hoofdrolspeler stond stilletjes in de hoek bij de coulissen. Hij had een rode kop en die kop werd er niet vrolijker op toen ik hem aankeek. Ik liep langs de de groep recht op hem af.
‘Aan de geloofwaardigheid lag het niet, hè?’ zei ik toen ik langs hem liep.
Ik hoorde hem wat brommen, het leek erop alsof hij alweer zei: ‘sterf.’
Ik groette hem woordenloos met een knikje. Ik was er klaar mee. Klaar met dat soort kapsones.
Het toneelgordijn wapperde terwijl ik langsliep. En een glimlach verscheen op mijn gezicht. Ik wist het weer! Ineens wist ik mijn tekst weer, die ene slotzin bij het sterven. Het waren een paar woorden en zo eenvoudig. Ik had ze vaker gehoord, hoe kon ik die woorden nou vergeten? Ik zuchtte.
‘Het is volbracht.’
Maak een kleurrijk verschil
Op een dag, tijdens het poetsen, moest ik toegeven hoe mijn leven was. Ik schrok! Alles, tot zover ik zien kon was begrensd. Om mijn hele leven liep een dikke, pikzwarte rand. Zover ik terugkeek en zover ik vooruit kon zien.
Vragen borrelden in me op. Was het waar, waarom dan, wie ben ik en wat doe ik hier? Zou het waar zijn dat mijn leven zo is ingeperkt, afgebakend met een rouwkader, dat ik op een dag zomaar verdwijn, zonder iets achter te laten? Geen naam om te herinneren. Dat men gewoon met het leven doorgaat. Waar is dan het verdwijnpunt? Alle kaarten verzonden, verdwijn ik ergens tussen de plakjes cake en koffie en tussen het rumoer van alledag.
Is dit de dag dat ik ben gestorven, mezelf niet langer ken? Dat de mensen en hun clubjes mij niet meer kennen.
‘Wie was dat? Kende jij haar?’
‘Nog nooit gesproken eigenlijk.’
‘Had jij ook gehoord dat er een nieuwe salon in de stad is en op de hoek dat boetiekje…
‘Ja, natuurlijk, gehoord, wie niet? Die dure wagen trouwens is van hem daar.’
‘Toe maar, waar doet ‘ie het van? Ga jij nog op wintersport?’
‘Nee joh, altijd Spanje.’
Zo vegen ze mij met hun gesprekjes uit het leven. Als onwillige kleffe kruimels cake die per ongeluk naast de mond belanden. Eenmaal op tafel in één beweging weggeveegd en het vloerkleed ingetrapt. Zo raakt de dode mens aan het zicht onttrokken, verzwolgen, weg. Mensenlevens raken vergeten. Is dat dan het noodlottige einde voor iedereen?
Op een dag ontmoette ik een dame. Het was geen bijzondere dag, eigenlijk zomaar een dag, die bijzonder werd door deze ontmoeting. Ze zei me iets en gaf me iets van onschatbare waarde. Ik was druk bezig met leven, maar werd gestoord. Ze stond ineens achter me.
‘Waar bent u in vredesnaam mee bezig?’ vroeg de dame. Het klonk nogal verbaasd. Ik vond de vraag verrassend.
Ik keek omhoog, want ik zat aan de grond.
‘Wat denkt u? Ik ben aan het poetsen, natuurlijk.’
‘Dat zie ik,’ riposteerde ze. ‘Waarom dan?’
Hè, dacht ik, wat denkt zij nou? Wie is ze dat ze mij dit zo vraagt?
Ik zei haar: ‘U begrijpt toch wel waarom?’ Ik vond het logisch.
De dame bleef me met een bedenkelijke blik aankijken, alsof ze niet wist wat te zeggen.
Ik veegde nogmaals tevergeefs over de zwarte rand. Geen verschil. Wat zwart was bleef evenzo zwart. Ja, ja, knikte ik.
De dame zei alleen maar, hm hm. Blijkbaar wachtte ze ergens op.
Ik gaf haar mijn eerlijke antwoord. ‘Ik wil dit allemaal wegpoetsen en daar ben ik heel druk mee, dat is wat ik doe.’ Ik voegde er een flauwe glimlach aan toe. ‘Lukt niet altijd, zoals u ziet.’
‘Dat is inderdaad heel veel werk,’ zei ze begrijpend. ‘Die rand is heel zwart en heel lang. Hij loopt maar door, helemaal rond. Dat proberen weg te poetsen, dat is eigenlijk ondoenlijk veel werk. Een nodeloos zware taak.’
‘Nodeloos zegt u?’ Ik liet de borstel in de emmer glijden.
‘Ja, nodeloos. Als u iets van me wilt aannemen, dan zal ik u graag iets willen aanbieden.’
Ik glimlachte en had geen enkel benul wat deze wildvreemde voorbijganger voor me zou hebben. Veel voorbijgangers zijn normaal gesproken de vergeten figuranten in een mensenleven. Ik wilde haar vriendelijke aanbod niet negeren. Geschenken, weet iedereen, die zijn om te ontvangen.
Langzaam knikte ik, ja, goed.
Toen pakte ze haar tas, een klein tasje eigenlijk. Ze zocht lang, schudde enkele malen haar hoofd, maar zocht onverminderd verder. Ze heeft het niet voor me, dacht ik onwillekeurig. Ook zij heeft niets voor me. Ik keek naar de zwarte rand.
‘Het maakt niet uit hoor, als u het niet kunt vinden,’ zei ik.
Ze glimlachte. ‘Hier heb ik het.’ Ze haalde bescheiden haar schouders op. ‘Misschien is het niet wat je zou verwachten.’
Ik keek ernaar.
‘Als ik meer voor je had dan gaf ik je dat ook,’ zei de dame glimlachend en ze verdween. Ik heb haar nooit meer gezien. Zo gaan die dingen in het leven.
Ontmoetingen kunnen onder twee categorieën vallen wanneer je de dingen des levens wilt ordenen. Je moet kiezen, maar kunt soms niet. Deze ontmoeting zou ik zowel scharen onder de categorie onbelangrijk zaken, maar zeker óók onder belangrijke zaken. Hoe triviaal het voor een buitenstaander ook mocht hebben geleken, belangrijk was het zeker, vanwege de grote veranderingen die erop volgden.
Sinds die dag ben ik namelijk schrijver geworden en kleur ik alles met woorden. Ik heb ontvangen en aangenomen. Haar geschenk met liefde beantwoord. Ik gebruik alle kleuren. Prijs ze, de gewillige letters van de mens, die – of je haar wilt kennen of niet – met je willen leven. Dure auto’s, spullen of vakanties maken niet het verschil, maar kleur je leven in met wat je zegt en doet. Laat je liefde spreken. Zo maak je een kleurrijk verschil.
Doktersbezoek
Mijn oude dokter had een zoon die zo dapper was om net als zijn vader dokter te worden. Ik dacht, gek hè? Ja, dan lijk je wel gek, maar ik had er tegelijkertijd grote bewondering voor. Gelukkig had ik daarna een paar jaar helemaal geen dokter nodig en intussen was de praktijk van mijn dokter overgenomen. Ze waren verhuisd naar het nieuwe gezondheidscentrum, waar alles gedeeld werd met andere dokters. Een andere huisarts, een tandarts en zo’n moderne mondhygiënist, een pedicure, een sportmasseur. Alles onder één dak. Gemak dient de mens, stond er in de krant. O ja, de apotheek zat er ook, handig!
Alles was er nieuw en fris. Het centrum was voor mij wel iets verder lopen, maar ja, een wandelingetje houdt een mens immers jong en gezond, had ik eens gelezen. Dat is nou precies de bedoeling van wanneer je naar de dokter gaat, dat je dan gezonder thuiskomt.
Wat was er nou? Van de ene op de andere dag kon ik mijn urine niet meer ophouden. Uiterst vervelend natuurlijk. Gênant ook, vooral om bij een onbekende dokter te gaan vertellen. Ik vond dat ik wel moest gaan, want wanneer ik met mijn hondje ging wandelen had ik al in mijn broek gepist voor ik de straat uit was. Ik liep al kortere rondjes, maar dat is voor mijn hond niet leuk natuurlijk, die houdt dan veel te veel energie over en bijt thuis de bank stuk.
‘Volgende. Komt u maar mevrouw,’ sprak het hoofd.
Hij stond op en kwam dichterbij. Op zijn smartphone liet hij een specialist zien. Toen pas zag ik zijn naamkaartje. Ik zag zijn naam staan met daaronder een onverwacht woord. Van de schrik liet ik wat plas lopen…
Het zware leven van ouders
Het was een kalme dag met windstil weer. Vooralsnog zag het er zo vredig uit wanneer je naar buiten keek. De warme zon scheen naar binnen en verwarmde ons veilige thuis. Alles was koek en ei. Eerst waren er nog wel een paar kleine wolkjes, maar algauw dreven de laatsten uiteen en verdwenen. Weg. Er bleef een stralende wolkeloze blauwe lucht over en verder was er niets dan rust. Vandaag richtte ik mijn blik dankbaar ten hemel en sprak: ‘Wat is het hier vredig thuis,’ en ik dankte God, de zon, de maan en de sterren en alles boven mij, alles dat groter en hoger is dan ikzelf. Mijn echtgenoot zat in zijn luie stoel onderuitgezakt met een krantje en genoot zichtbaar van zijn vrije tijd en van de serene rust die ons huis omgaf.
Tot het moment dat de kinderen thuiskwamen.
Al binnen een paar minuten nadat de kinderen zich na school huiswaarts hadden gekeerd, werd het hier op slag onveilig. Zonder genade vielen ze aan op de deur, als was het een belegering van een vijandig domein. Ze ramden op de deur met gebalde vuisten. Ze wilden blijkbaar zo gauw mogelijk naar binnen, want het was zwaar geweest op school en dat maakte hen altijd moe en chagrijnig. Dan leken ze op maar één ding uit te zijn: een flink potje oorlog voeren en daarbij alles overhoop halen, zoveel mogelijk rommel maken en ook nu gingen ze zeer doeltreffend en vakkundig aan de slag. Niets bleef gespaard.
Hier werd de vrees van iedere ouder waarheid. Na mijn opmerking of dat nou echt zo moest ontpopte een flinke vete. Het eerste handgemeen tussen onze twee bengeltjes was daarna een feit. Zelfs in een huis waar we pleiten voor Vrede. Ik zeg vast niks nieuws, als ik vertel dat oorlogen tussen mensen meestal thuis begint. Algauw kwam de veiligheid van de lievelingsknuffel van een van de kinderen in groot gevaar. Er werd geschreeuwd en gedreigd met een kinderschaar, dat die vuile rotknuffel een aanmerkelijk kopje kleiner zou worden geknipt. Alleen maar om de zin door te drijven zou die arme knuffel zonder genade aan gort gereten worden. Nu lag wraak op de loer. Het werd het menens. Opnieuw dreigementen maar nu van de ander. Die dreigde ook met onomkeerbare verminking van de favoriete knuffel van de tegenstander, als een gewonnen trofee boven het hoofd zwaaiend.
Zoals ik al schreef, was het niet bepaald liefdevol noch zachtzinnig te noemen. Wij, ouders, kunnen dit begrijpen. 'Moeders weten alles', dat motto kent iedereen hier in huis. Ikzelf ben ook jong en ondeugend geweest en ik heb ook familieleden die net zulke normale deugnieten zijn als de meeste mensen.
Deze eerste aanvaring bleef nog behoorlijk mild. Er vielen nog steeds geen echte gewonden en de EHBO-trommel vol pleisters bleef vandaag, tot zover, gesloten. De vermoeidheid en de honger eisten wel hun tol. Dus ik haastte me in de verzorgingsmodus. Die energievoorraden moesten nodig aangevuld worden. Wat er mis kon gaan, zoals een tafel en een vloer vol geknoeide, plakkerige limonade, dat ging natuurlijk ook mis. Doorgewinterde ouders als wij halen daarvoor gewoon hun schouders op en een doekje overheen. Jammer dat een van de kinderen door de limonade liep en jammerend de hele kamer doorwandelde. Het rampgebied werd daarmee aanzienlijk vergroot. Onderwijl klagend over natte sokken.
Toch dacht ik nog even: 'dit gaat best goed vandaag.'
Ik maakte wel een grote vergissing. Blijkbaar was ik in de totaal onterechte veronderstelling dat ik het recht had, als mama, om op mijn strepen te staan en te mogen eisen dat er fruit gegeten zou worden. Belangrijk voor een goede gezondheid van deze kleine strijders. Ik had mijn best gedaan om al dat gezonds te verzamelen en in kleine hapklare stukjes te hakken. Ik had schaaltjes voor hun neus gezet en ik dacht dat het niet meer dan logisch was dat ze dit eerst zouden opeten voordat ze om iets anders zouden vragen.
Een grote vergissing.
De onderhandelingen waren hevig. ‘Wat doe je moeilijk mama.’ De prijs was stevig. Te duur vond ik. Het kostte veel te veel chocolaatjes en ander snoepgoed naar mijn zin, maar hun vader was te goed voor hen en maakte er dikke vrienden mee.
Na het aanvullen van hun energievoorraden konden ze er weer tegenaan. En flink ook. Het ging er nog erger aan toe dan voorheen. Een paar keer dacht ik, tevergeefs, met een grapje de goede orde te laten terugkeren. Binnen korte tijd escaleerde de boel alsnog zo erg dat papa moest ingrijpen. Ze ramden op elkaar in als kwaadaardige monsterlijke tekenfilmfiguren. Zoiets zie je alleen in cartoons zoals Tom en Jerry, maar dan weet je dat ze niet echt pijn hebben, ondanks die grote roodgloeiende bult op hun hoofd.
Maar de 'verpleegster' werd weggeroepen door een luid rinkelde telefoon. Ik verwachtte een belangrijk telefoontje en ik kon er bijna niets van verstaan, waardoor ik moest vragen om het later nog eens te proberen.
Het was nu echt oorlog in huis.
Het zwaarste moment kwam toen papa als levend schild tussen beide kinderen, die niet meer van ophouden wisten, kwam te zitten. Het was een zware strijd.
Na al deze hevige veldslagen was iedereen ontevreden, want vandaag was er geen winnaar. Volgens de kinderen moest iemand als winnaar uit de strijd komen, natuurlijk. Ze vonden dat er na het avondeten opnieuw gestreden moest worden, maar nu met papa. Ze noemden dit zelf ‘stoeien met papa.’
Die arme papa onderging, op zijn rug spartelend, de nederlaag. Hij schreeuwde het uit om genade. De aanval kwam om beurten en het loog er niet om: dit waren serieuze stoeipartijen met een scheidsrechter die de puntentelling nauwkeurig bijhield. Bij de laatste stoei was het twee tegen één en papa werd gemarteld met de kieteldood.
Toen het bedtijd was riep ik de kinderen naar de badkamer om de tandjes te poetsen. De strijd was gestreden, maar papa bleef stilliggen. Het zag eruit alsof hij van uitputting in diepe slaap was gevallen. Ik ging de schade opnemen. Met geveinsde wanhoop in mijn stem riep ik naar de kinderen: ‘Wat hebben jullie met hem gedaan?’
Papa lag heel stil, maar toen ik dichterbij kwam greep hij me stevig vast en zei knipogend: ‘Je weet ook wel dat ik me niet zomaar gewonnen geef. Kom hier jij, mama! De kinderen hebben hun best gedaan hoor om mij te vloeren, maar jij denkt toch niet dat jij van me wint? Potje stoeien? Nou?’
Ik zag dat de ogen van papa bijna dichtvielen van vermoeidheid. Ik gaf hem innige kus. ‘Tuurlijk schatje,’ glimlachte ik. ‘Ik snap het,' wijzend naar de klok zei ik: ‘Het is...euh, kinderbedtijd.’
Thuis met Maria
Vandaag was een heerlijke dag geweest en het leek ook bij ons thuis even rustiger dan normaal te zijn. Soms heb je van die dagen dat alles meezit. Eindelijk kwam er een moment dat ik verbaasd opmerkte: ‘Hè, hè, eindelijk! Heerlijk, de kalmte is teruggekeerd.’
Ik had goed voor de kinderen en mijzelf gezorgd en ons voorzien van een warme mok thee met een lekkernij. Ik nam het er even van en ging lekker onderuit zitten. Net toen ik dacht, wat heerlijk, effe niks aan mijn hoofd, werd er een vraag op me afgevuurd die ik niet meteen kon plaatsen.
‘Mama, waarom bidt Maria nou alleen maar zondags voor ons?’
‘Wat?’ zei ik. ‘Hoe kom je daar nou bij? Nee hoor, Maria bidt iedere dag voor ons.’ Mijn meisje had me een momentje met grote ogen aan zitten kijken, alsof ze daarvan niets begreep. Daarna keek ze zeer bedenkelijk en staarde lange tijd zwijgend voor zich uit. Ze liet het erbij en ik ook. Ik genoot weer van de rust, heerlijk.
Ik was die vraag bijna vergeten tot mij op een avond iets opviel. We bidden met regelmaat het ‘Onze Vader’ en de kinderen kennen het inmiddels goed, waarmee ik blij en dankbaar ben. Het Maria-gebed is bij ons te lang ondergewaardeerd geweest. Ik bid het zelf wel, maar minder frequent gezamenlijk met de kinderen. Toen we toch een keer het ‘Weesgegroet‘ gingen bidden herinnerde ik me pas de vraag van mijn dochter. In gedachten hoorde ik precies wat ze met die vraag bedoeld had. Ik glimlachte breed. Ze bad het echt: ‘Bid voor ons, zondags. Nu en in het uur van onze dood. Amen’.
Ik vond het zo lief en lachte hartelijk, want ik wist natuurlijk dat het moet zijn: ‘bid voor ons, zondaars…’. Eigenlijk wilde ik haar verspreking direct corrigeren, maar ik snapte ook waarom ze dit zo zei, want wat weten kinderen nou van zonden? Ze kunnen kinderlijke fouten maken en kinderlijk stout zijn, maar hoe kan een kleuter weten wat een ‘zondaar’ is? In stilte vuurde ik een smeekgebed af naar de hemel, dat mijn kleine meid dit nooit te weten zou komen en haar prachtig, liefdevol hartje voor eeuwig zuiver zou blijven, als dat van een heilig engeltje.
‘Heer, als dat alleen maar waar kon zijn. Maak het maar waar.’
Zo keek ik naar dat lieve meisje, met een grote glimlach. Ik hoopte dat de Heer, die mij zo eindeloos genadig is geweest, ook dit gebed van mij zou verhoren. Sowieso wist ik me sterk Zijn liefde, want ook al zou dit meisje ooit zeer ondeugende dingen gaan uitvoeren, dingen die niet goed te keuren zijn, dat onze barmhartige God, onze trouwe en lieve Heer, ook dát weer goed kan maken.
Ik zuchtte diep en was blij. Wat zijn we toch gezegend en hoe!