‘Sterf,’ zei hij.
Ik schrok op en keek hem aan, zijn toon klonk nogal… nors? Zijn ogen stonden ook al zo… boos? Ik sloeg mijn ogen neer, bekeek de neuzen van mijn schoenen en de vloer beneden mij. Ik zuchtte.
‘Hier?’
‘Hè, wat?’ zei hij.
‘Bedoel je hier?’
Hij gaf geen antwoord, knikte alleen maar, ja hier.
Dat had ik dus goed begrepen. Ik keek nogmaals naar beneden.
‘Vind je dat niet wat hard?’ vroeg ik, maar hij zei niets meer. Ik keek nogmaals naar hem op. Hij stond daar alleen maar en haalde zijn schouders op, alsof ik dat terplekke maar gewoon moest doen, sterven, voor hem. Zijn opdracht.
‘Ik vind het wel hard,’ vond ik.
‘Ja, wat anders?’ zei hij geërgerd. ‘Hoe wou je anders geloofwaardig doodgaan?’
Zijn norse kop werd steeds bozer. Onder zijn borstelige wenkbrauwen, zo borstelig dat de haartjes totaal verward naar voren staken, priemden zijn ogen vurig.
Wat dacht hij wel niet van mij? Ik zuchtte nogmaals.
‘Ik vind het te hard,’ herhaalde ik zacht. Hij hoorde me toch en begon onmiddellijk te mopperen, net luid genoeg zodat ik het kon horen. Dingen als: ik ga voor jou toch zeker geen matrasje klaarleggen om op dood te gaan, van dat soort dingen.
‘Doodgaan is hard,’ beet hij. ‘Kan ik niet verzachten voor je. Er is toch niemand die een zachte dood werkelijk geloofwaardig vindt, of niet?’ Er stond schuim rondom zijn mond. ‘En zeker niet in deze situatie. Dan wordt het ongeloofwaardig.’
Met priemende ogen en wijsvinger herhaalde hij de opdracht voor me.
Zijn brommende bas klonk krachtig en luidt: ‘Sterf!’
Ik schrok opnieuw van hem. Zo luid, zo hard, zo zonder menselijkheid. Maar nu moest ik wel in actie komen, vond ik, hard of niet.
Ik vind het wel véél te hard hoor, dacht ik, terwijl ik me theatraal op het toneel wierp.
Ik maakte een flinke smak, voelde hoe mijn botten de harde klap op de planken opvingen. Alle lucht werd uit mijn longen geslagen. Ik kreunde onhoorbaar en slikte alle vloekwoorden in die in me opkwamen. Ik had me echt bezeerd.
Wat ik allemaal doe en waarvoor eigenlijk, ik wist het even niet meer. Was dit sterven voor de lol? Ik kneep mijn ogen dicht van de pijn en zei niets meer. Ik baalde als een stekker, want ik moest namelijk wel iets zeggen, ik had nog tekst, maar ik zei dus niets. Ik wist het niet meer. Wat een prutser ben ik toch, dacht ik.
Ik had maar een hele kleine rol deze keer, met heel weinig tekst, slechts één zin, die ik al stervende moest zeggen. Precies die zin was ik vergeten en ik lag daar maar zwijgend dood te liggen op het toneel.
‘Wat is dat nu weer? Wat is dit voor een vertoning?’ Het was meneer met zijn norse kop. ‘Wat is er met jou aan de hand?’
Ik bleef stil liggen en hoorde voetstappen, eerst naderbij komen maar daarna bonkten ze zwaar op het toneel weg en toen niets meer.
Ik bleef roerloos liggen, openende voorzichtig één oog. Ik zag die norse vent met zijn priemende ogen verderop staan. Hij besprak iets met iemand. Ik herkende de stem, het was Frits, die nogal geschrokken klonk.
‘Wat? Wat is er met haar gebeurd?’ hoorde ik hem bijna paniekerig roepen, maar zijn vraag kreeg geen antwoord.
Toen werd het een moment akelig stil om me heen. Lieten ze me hier nou zomaar dood liggen, dacht ik, maar vrijwel direct daarna hoorde ik stemmen, een hele groep zelfs. Zoals gewoonlijk hoorde ik de regisseur moeilijk doen. Hij was zich aan alle kanten aan het verontschuldigen. Hij was een paar minuten met decorbouw aan het overleggen geweest en had de regie aan de hoofdrolspeler over gelaten. Wat was er nou eigenlijk aan de hand? Was het wel zo erg? Als het wel erg was moest de een of andere trien maar worden gebeld om mijn plaats over te nemen. Was het alweer helemaal verkeerd en niet naar zijn zin wat ik deed? Ik baalde behoorlijk om mijn vergeten tekst, die ene zin, wat was het ook alweer? Wist ik dus niet meer.
Inmiddels was het druk geworden op het podium om me heen en iedereen leek wat paniekerig. Was er iets mis? Ging dat over mij?
Iemand vroeg: ‘Wat is er mis met haar? Hoe lang ligt ze zo al en wat is er precies gebeurd?’
En toen hoorde ik die mopperkont, helemaal over zijn toeren met zijn sterallures.
Hij jammerde: ‘Ik zei alleen maar ‘sterf’ en toen viel ze en… en ze bleef liggen, almaar liggen. Ze zei niets meer en ze stond ook niet meer op. Is ze dood? Toch niet door mij? Wat zullen mijn fans wel niet zeggen? Ze ligt daar nu al zo lang! Sta toch op!’ riep hij wanhopig uit. ‘Waarom staat dat stomme mens nou niet op?’
Ik bewoog me voorzichtig, voelde mijn lijf protesteren, maar krabbelde overeind en rekte me uit. Het voelde allemaal wat stram aan. Mijn been voelde beurs en had vast een paar blauwe plekken. Ik keek of ik hem zag.
‘Omdat je zei, ‘Sterf!’ en hard of niet, als jij dat verlangt van me, dan doe ik dat toch? Het was zeker hard,’ zei ik. ‘Val zelf maar eens op het toneel. En ik vond het wel erg lang duren, ja. Nu pas geef je me de opdracht om weer op te staan. Waarom is het zo druk hier?’
Ik keek naar die hele groep mensen, waarvan sommigen zich geen houding wisten te geven.
‘Wat doen jullie hier? Wat is dat nou?’ vroeg ik chagrijnig.
Het hele EHBO team stond bij me op het toneel. Ze keken me stuk voor stuk met grote ogen aan.
‘Ja, wat is dat nou?’ herhaalde een van de verplegers. ‘Was zij nu dood? Wie zei dat? Wie heeft ons hiervoor laten opdraven?’
De hoofdrolspeler stond stilletjes in de hoek bij de coulissen. Hij had een rode kop en die kop werd er niet vrolijker op toen ik hem aankeek. Ik liep langs de de groep recht op hem af.
‘Aan de geloofwaardigheid lag het niet, hè?’ zei ik toen ik langs hem liep.
Ik hoorde hem wat brommen, het leek erop alsof hij alweer zei: ‘sterf.’
Ik groette hem woordenloos met een knikje. Ik was er klaar mee. Klaar met dat soort kapsones.
Het toneelgordijn wapperde terwijl ik langsliep. En een glimlach verscheen op mijn gezicht. Ik wist het weer! Ineens wist ik mijn tekst weer, die ene slotzin bij het sterven. Het waren een paar woorden en zo eenvoudig. Ik had ze vaker gehoord, hoe kon ik die woorden nou vergeten? Ik zuchtte.
‘Het is volbracht.’