Wat zoek je en wat geloof je?

Sommige mensen lijden aan gezichtsverlies, anderen aan verlies van gezichtsvermogen.
Ze stond met een pak watten in haar handen tussen het schap waarin de pakken luiers scheef lagen opgestapeld en het schap met reinigingsmiddelen. Ze twijfelde zichtbaar. Het leek alsof ze niet kon vinden wat ze zocht.
‘Kunt u het vinden mevrouw?’
‘Hè, wat? Oh.’
Ze lachte ietwat verlegen.
‘Wat zoekt u?’ vroeg de verkoopster.
‘Nou, de watjes heb ik kunnen vinden, maar ik ben nog op zoek naar een goede reiniging. Ik dacht dat ik het hier kon vinden, toch zie ik niet wat ik zoek.’
‘Wat zoekt u dan precies, welk merk? Er zijn vele soorten reinigende middelen, zoals u ziet.’
‘Ja.’ Ze knikte en mompelde zoiets als: ‘Dat zie ik.’
‘Kijkt u maar, als ik u kan helpen dan hoor ik het wel.’
‘Goed,’ zei ze. Vervolgens bleef ze lang staan kijken, maar vond het niet.
Verloren liep ze tussen de schappen. Daar was de verkoopster weer.
‘Al gevonden wat u zoekt?’
‘Nee, nog niet, misschien hebben jullie het niet. Ik denk dat jullie het gewoon niet hebben.’
‘Wat is het dan dat wij niet zouden hebben?’
‘Nou, ik zag dat jullie best veel hebben hoor, maar niet wat ik zoek.’
‘Wat is het dan precies wat u zoekt?’
Zij haalde haar schouders op. ‘Gewoon… gezichtsverwijderaar.’
‘Oh, dat, zeg dat dan!’
De verkoopster liep weg en kwam terug met een klein flesje. Daarop stond met dikke zwarte letters: oogmakeup verwijderaar.
‘Alstublieft, dit moet het volgens mij zijn wat u bedoeld. Dit ligt in de buurt van de mascara, het make-up schap. Dus niet bij de gewone reinigingsmiddelen, vandaar dat u het niet kon vinden.’
Ze knikte, enigszins verbaasd met het flesje dat ze in haar handen gedrukt had gekregen. Terwijl de verkoopster wegliep, bekeek ze het flesje. Ze fronste en keek bedachtzaam de winkel in. Ze liep naar de plaats waar de verkoopster het flesje vandaan had gehaald. Ze zette het flesje weer terug.
Die meid kan het leuk bedenken, dacht ze, maar dit is niet wat ik vroeg, noch wat ik zoek, ze hebben het gewoon niet. Ze hebben niet wat ik zoek en zo is dat in het leven, de ander heeft niet wat ik zoek. De ander heeft het niet voor mij! Zou een andere winkel het wel hebben? Bestaat er wel zoiets als gezichtsverwijderaar? In gedachten verzonken liep ze de winkel uit, naar de haven.

In het havengebied stond ze enige tijd aan de kade, met uitzicht over de boten die daar lagen. Ze keek uit over de rivier en zag twee pijlers van de verderop gelegen brug. Dat was de doorgaande route, de stad uit, de polder in. Aan beide zijden van de brug lag een fietspad apart. Al het verkeer, ook het groot verkeer, kwam er ook de stad in.
Ze liep langs de kade. Verderop was een bankje en daar zat een oud heertje. Ze knikte naar hem.
‘Goedendag,’ zei ze.
‘Wat zoek je kind?’
‘Huh, hoe weet u dat?’ stamelde ze. ‘Hoe kunt u nou weten dat ik ergens naar op zoek ben?’
Het oude heertje glimlachte, zijn hele gezicht vouwde zich in diepe kreukels.
De man zuchtte.
‘Tja,’ zei hij. ‘Ben je wat kwijt?’
‘Nee, ik zoek iets dat niemand voor me heeft. Ik heb het tenminste nog niet gevonden. Ik weet daarom eigenlijk niet eens of het wel bestaat.’
‘Oh,’ zei de man, kijkende over het water. ‘Wat is dat dan, dat je zoekt?’
‘Gezichtsverwijderaar.’
De man begon te bewegen, hevig te schudden zelfs. Hij barstte uit in een hikkend gelach tot hij uiteindelijk bulderde van het lachen.
‘Gezichtsverwijderaar? Haha. Niet gevonden? Haha, niemand heeft het voor je.’
Na de lachbui werd het stil in de haven, zo stil dat je de vogels kon horen vliegen, de luchtverplaatsing door de vleugels was hoorbaar. En het kabbelen van het water.
De man ademde diep en krakerig. Hij keek haar aan, zuchtte.
‘Waarom zou je zoiets nou willen vinden, zelfs als het bestaat, wat moet je ermee?’
‘Begrijpt u dat niet?’
Hij glimlachte. ‘Had je nog niks te klagen?’
Zijn toon was ernstig. ‘Ben jij er zo een, die expres iets zoekt wat je niet kunt vinden? Alleen maar dáárom.’
De oude man zuchtte nogmaals, dit keer heel diep, en schudde zijn hoofd. Een tijdje zwegen ze, keken uit over de rivier die naast hen in serene rust leek te liggen.
‘Geloof jij?’ vroeg de oude man uiteindelijk.
‘Ja,’ zei ze onmiddellijk, zonder enige twijfel. Opnieuw was het een tijdje stil.
‘Waarin eigenlijk?’ vroeg ze, maar hij gaf niet meteen antwoord en ze dacht dat hij haar vraag niet had gehoord.
Ze zei: ‘Waarin zou ik dan moeten geloven, volgens u?’
Hij keek opzij naar haar. ‘In God en in alles, toch? Dan zul je toch altijd vinden wat je zoekt?’
‘Hmm… Bedoelt u met uw vraag of ik erin kan geloven dat ik op een dag zal vinden wat ik zoek?’
Hij knikte. ‘Dat zou ik maar wel doen, ja. Wees niet bang, alles is mogelijk bij God. Je mag alles vragen en willen en zoeken, maar niet alles is om te willen vinden. Geloof me, niet alles wat jij zoekt is om te vinden.’
‘Oh.’ Ze wilde vragen wat hij daarmee bedoelde, maar ze vroeg het niet. Ze groette hem en ging. Maar hij hield haar nog een moment vast, zodat ze niet te snel haar weg zou gaan.
‘Geloof in onze God van Liefde, maar stel Hem niet op de proef,’ zei hij.
Ze fronste en in haar blik verscheen een verwarde uitdrukking. Ze keek langs hem heen in de verte, alsof het daar was, waar alles zich afspeelde. Vlak voor ze ging zei ze ook nog iets tegen het oude heertje. Ze zei op strenge toon: ‘En andersom ook niet, andersom ook niet! Mij alsjeblieft ook niet!’
Het heertje schrok van die toon. Hij had naar haar gekeken en geluisterd, maar dit… zo’n scherpe en serieuze toon had hij nog niet van haar gehoord. Toen liet hij haar los en ze ging, terwijl de echo van haar woorden galmend golfde over de rivier.
‘Mij alsjeblieft ook niet… ook niet… niet…’
Toen zij weg was verstomden alle geluiden.
Het liet de kabbelende rivier onbewogen, alsof zij en het oude heertje nooit bestaan hadden en hun gesprek er nooit was geweest.
Alles lag vredig, evenzo vredig als tevoren, voordat zij daar kwam en haar voeten langs de oevers liepen. De rivier golfde haar ritme en ook het landschap was voortdurend veranderend, eeuwig in beweging.