12- Sporten

Jij was al dagenlang chagrijnig. Door mijn slechte nachtrust waren jouw nachten ook heel slecht.
‘Ik wil gaan sporten,’ zei ik je.
Je keek me met grote ogen aan. ‘Weet je dat wel zeker?’ lachte je plagerig.
Je wist dat sporten niet mijn favoriete bezigheid was, maar de periode, die aan deze beslissing was voorafgegaan, was heftig geweest. Ik liep tegen een burn-out aan vanwege mijn slaaptekort. De experts waren duidelijk: sport zou dé oplossing zijn voor bijna ieder probleem, dus kwam het voornemen niet uit de lucht vallen.
‘Ik had wel wat meer aanmoediging en enthousiasme verwacht,’ bracht ik als een grapje, maar stiekem had ik een stok achter de deur nodig, een coach, een ‘ophitser’ die mij over de drempel zou jagen. Ik stelde me voor dat ik achterna zou worden gezeten door een echte drillsergeant, die schreeuwend naast mij zou staan. ‘Nog tien keer, hop, hop, hop!’.
Ik had voor mijn sport-idee alvast een muzieklijst aangemaakt. Een paar keer zette ik die lijst op, maar jij vond het geen goede muziek, zei je wanneer Ian Dury and the Blockheads alweer begonnen te zingen: ‘hit me with your rhythm stick, hit me slowly, hit me quick!’
‘Wat fout,’ zei je.
‘Je t’adore, ich liebe dich,’ zong ik lachend mee, maar jij begreep me niet. Nog niet. Ik kon mij er gewoon niet toe zetten om te gaan sporten. Toch bestelde ik van die sportsteps, dat leek me nu echt iets om thuis te kunnen doen. Heerlijk! Dan hoefde ik nergens heen. De doos met steps werd op topsnelheid binnengebracht, die was er nog dezelfde dag. ‘Ja, ik heb zo’n ding echt niet nodig,’ grijnsde de pakketbezorger. ‘Succes ermee!’
‘Waarom ga je niet gewoon naar de sportschool?’ vroeg jij.
‘De sportschool? Daar hebben ze zo’n spiegelwand,’ gaf ik als eerste bezwaar. Daarna zei ik jou de keiharde waarheid over hoe belachelijk het wel niet was dat er mensen zijn die dan binnen sporten terwijl het buiten lekker weer is en daar dan super duur voor betalen. ‘Bovendien gaan ze er dan ook nog allemaal met de auto heen,’ zei ik. ‘En daardoor kan ik daar dus mijn auto niet meer kwijt.’
Jij knikte breed grijnzend. ‘Heel belachelijk, ja.’ En toen overdreven ernstig: ‘Je kunt er ook op de fiets heen, hè, zéker met lekker weer!’
‘Nee, dat is niks als het regent en het regent wel bijna altijd.’ protesteerde ik. ‘We wonen nou eenmaal in Nederland.’
Nu had ik eindelijk mijn steps! Ik was er heel blij mee. Ook mijn online bestelde sportkleding werd nog dezelfde dag bezorgd, dat was fijn. Ik had geen zin gehad om naar de sportwinkel te lopen. Dat was zeker tien minuten lopen sinds die winkel was verhuisd, dat ging te ver. Maar ik wilde er wel goed uitzien, met nieuwe sportkleren. Zo was ik dan wel weer: als ik iets wilde, dan deed ik er ook alles aan om het succesvol te laten zijn. Nu dus ook.

Ik had alles in huis om mijzelf totaal in het zweet te kunnen werken. Bij de steps zat een dvd, dat verbaasde me wel. Ik wist dat steps inmiddels een ‘beetje uit’ was, maar een dvd, dat was ronduit ouderwets.
‘Apart,’ mompelde ik, maar voelde wel nostalgie. Ik holde naar boven om onze oude dvd-speler te zoeken. Ik vroeg me af of dat ding het nog wel deed, blies er wat stof af en nam hem mee naar beneden. Eerst rende ik nog, maar bedacht me om wat ik had gelezen. Gezond bewegen gaat niet om de snelheid, maar om de beweging zelf. Dat moest voldoende zijn, dat was de sleutel voor eeuwig jeugdige fitheid. Ik slenterde naar beneden, behalve dan de laatste paar treden, waar ik bijna struikelde over het snoer. Jij stond intussen onderaan de trap te wachten. ‘Pas op!’ waarschuwde je nog, maar toen je zag dat er niets aan de hand was grapte je heel flauw: ‘Nu al moe?’
Ik liep de woonkamer in, dvd-speler onder de arm.
‘Ga je nu eerst lekker lui film kijken voordat je gaat sporten?’ Je keek me geamuseerd aan.
‘Dat lijkt me eigenlijk wel een goed plan’, glimlachte ik. ‘Dan weet ik een beetje hoe het moet.’
Ik hees me alvast in mijn nieuwe kleren.
‘Pff, wel strak,’ zei ik. ‘Misschien had ik toch een maatje groter moeten bestellen. Nou ja, dat train ik er wel af, ik ga toch sporten!’
Vervolgens was je behulpzaam en heel lief voor me: je hielp met de dvd-speler aansluiten. Het kostte nog flink wat moeite om helemaal achter de tv te kruipen, voor de stekkers, maar jij wurmde je in allerlei bochten.
‘Lukt het? Ben je vast begonnen met gymnastiekoefeningen?’ grapte ik.
‘Stoffig’, zei je. ‘Je mag hier weleens stofzuigen, dat is ook net sporten hoor.’
Terwijl jij achter de tv zat, installeerde ik me in de luie stoel. Al gauw kon ik heerlijk gaan kijken.
‘Ongelofelijk! Moet je zien wat ze doen!’ riep ik, maar jij glimlachte met een scheve mond en het spinrag nog in je haar. ‘Onmogelijk!’ riep ik nog een paar keer uit. ‘Hé, schatje, Kun je effe een koppie thee voor me zetten en de chocoladepot aangeven, graag, en koekjes erbij, lekker.’
‘Ik ga al,’ mopperde je zacht, maar ik hoorde dat nauwelijks. Voor ik het wist zat ik een uur lang met veel plezier te kijken naar een steps-instructiefilm. Nooit gedacht dat zoiets me zo zou kunnen boeien. Ik was bijna vergeten wat ikzelf van plan was.
‘Houd je wel een koekje voor mij over?’ vroeg je toen ik de derde in mijn theemok sopte. De film was afgelopen en ik stond op.
‘Wat zit die broek strak,’ klaagde ik.
De broek, het einde van de instructiefilm en jouw opmerking herinnerden me pijnlijk aan het feit dat het nu echt zover was. Ik was aan de beurt. Ik zette de steps voor de tv en rolde een matje uit.
‘Je hebt zelfs gedacht aan een yoga matje, toe maar!’ spotte je. Dit maakte me behoorlijk pissig, want ik wilde me zeker niet laten kennen en mezelf bewijzen. En wat deed jij onsportief over mijn sportieve voornemens, ronduit ergerlijk en enorm flauw. Jij nam mijn sportieve voornemens nog steeds niet serieus, vond ik. Pas later bedacht ik dat jij mij wel degelijk probeerde op te hitsen, door me op de kast te jagen. Daar had jij geen rhythm stick voor nodig, zoals Ian Dury. Je wist allang wat ik wel nodig had. Ook al rende jij niet achter mij aan met een stok, je bereikte hetzelfde.

Zo stond ik in mijn sportkleding voor de tv met een filmpje mee te huppen. Ik weet niet wat de makers dachten, maar ik had het allang gezien: zulke bewegingen waren onmogelijk. Ik had gehoopt op een disclaimer: ‘don’t try this at home’, maar die was er gewoon niet. Dus probeerde ik alle pasjes en steps zo goed als ik kon na te doen. Ik was er trots op, dacht ik bij mezelf, dat imiteren doe ik behoorlijk goed, het verschil is vast niet te zien. Jezelf in het zweet werken bleek wel pittig. Bovendien deed ik in een half uur stiekem meer alternatieve pasjes dan de juiste van de instructiefilm – best ingewikkeld – maar dat maakte mij niet uit: ook dit kon ik! Ik zag er in mijn te strakke pakje en bijpassende zweetbandje vast precies uit zoals het hoorde. Ik leek wel een beetje op de instructrice, vond ik, behalve dat ik niet hoogblond was, natuurlijk, maar een brunette. Vermoedelijk had zij dertig centimeter langere benen, benen die zo lang waren dat ze bij de cooling down gemakkelijk in haar nek gelegd konden worden. Ik geloof dat ik daarvoor minstens dertig centimeter tekort kwam, maar behalve dat leken we wel op elkaar. We deden bijna alles hetzelfde, meende ik. Bijna dan.

Toen het steps gedeelte achter de rug was, had ik die peperdure yogamat nodig. Waarom ik niet gewoon zo‘n merkloos matje bij de winkel om de hoek had gehaald wist ik niet, maar wel dat het onnodig duur was. Toch was ik er blij mee, want nu kwamen de grondoefeningen voor de cooling down. Ik had al gezien wat de bedoeling was.
Intussen stond jij in de keuken. Volgens mij probeerde jij je proesten in te houden. Toen je zag hoe ik mijn benen in mijn nek probeerde te leggen, barstte je echter in een bulderlach uit. Later bekende je, met pretoogjes: ‘Zet jij een filmpje op om na te doen…maar waarom eigenlijk? Je doet maar wat! Jij bent zo grappig!’ En je lachte maar door.
De rest van de dag verdween die lach niet meer van jouw gezicht. Je had je om sporten nog nooit zo geamuseerd.
‘Zo grappig jij,’ herhaalde je, gierend van het lachen. Blijkbaar werkte ik op je lachspieren. Je was niet meer chagrijnig, dát stemde mij toch behoorlijk tevreden. Sporten, dacht ik, je doet het ergens voor!
De dagen die volgden, was ik wel gevloerd en had overal spierpijn, maar die avond was ik nog soepel en voor mijn gevoel fitter dan ooit. We keken lekker ouderwets, samen een romantisch dvd’tje en we dansten vrolijk de sterren van de hemel onder onze schuimende Melkweg.

11 – Wellnessperikelen

Het was in de periode dat ik last had van ‘nachtelijke onrusten’… Om de een of andere reden lukte het me niet meer om te kunnen doorslapen en dat brak me op! Toen ik overdag ook nog eens als een hyperactieve-kip-zonder-kop rondliep, vroeg jij je af of het goed zou zijn eens – samen – wat extra rust te pakken. Je had een ‘supergoed idee’, een verrassing geregeld. Ik was er best gespannen over, want ik houd dus niet van verrassingen, waardoor ik ‘s nachts nog slechter sliep dan normaal.
De dag van ‘de grote verrassing’ bleek gelukkig niet lang op zich te laten wachten, datzelfde weekend zaten we in een of ander ‘Health & Wellness Center’, waar ik totale rust zou moeten kunnen ervaren. Dat de muren hier al heel snel op mij af zouden komen en de onrust er alleen maar sterker werd, wist ik op dat moment nog niet.
Ik zag de twinkeling in jouw ogen, je keek er echt naar uit. Wat was je lief voor mij! Samen met jou zou ik een heel weekend genieten. Jouw aandoenlijk zorgen en liefkozingen tussendoor maakten dat ik glimlachte bij iedere uitdaging; van klankschalen, naakt rondhangen in veel te heet en ook veel te koud water, tot het ‘Health & Wellness Taste Restaurant’ aan toe.

Het eerste wat we deden was een klankschalensessie. De Meester droeg een paardenstaart en een luierbroek met daarboven een naveltruitje, hoe hip!
‘Schaam je niet, sommige mensen ervaren zoveel rust, dat ze in slaap vallen, laat het maar gebeuren,’ zei de Klankschalen Meester zalvend.
Yes! dacht ik verwachtingsvol, want wat was ik toe aan slaap. Dus ik ging ontspannen zitten met mijn ogen dicht en begon al te dommelen, maar bij iedere slag op een van die schalen schrok ik ervan. Alsof het plaatselijke carillon was binnengezet! Met grote ogen keek ik recht in de navel van de meester. De ergernis nam daarna verder toe doordat een dikke man naast jou luid begon te snurken. Na een tijdje vroeg ik mij af of het al bijna klaar was, dus ik keek je vragend aan.
‘Nee, joh,’ fluisterde je. ‘We zijn pas net begonnen, vijf minuten of zo.’
Een ruige motormuis, gezeten in de hoek van de ruimte, begon plotseling als een klein kind te huilen.
‘Het is goed, laat het er maar zijn,’ zei de Klankschalen Meester. ‘Helemaal goed, het mag er zijn.’
Helemaal wél erg, dacht ik, het werkt op mijn zenuwen. Intussen begon mijn maag te knorren. Ik hoopte dat jij het ook al genoeg vond maar jij was ook in slaap en snurkte bijna nog luider dan je buurman. Ieder nadeel heeft zijn voordeel, nu kon ik dus zonder commentaar weggaan. Gauw ging ik naar het restaurantje in de hoop op iets als een broodje kroket. Iets opbeurends.
‘Nee, kroketten hebben we niet, maar al onze burgers zijn volledig op plantaardige basis, zoals de rodebietenburger, de notenbloemkoolburger, zoete-aardappelpuree met zuurkoolsalade, of de bloemkoolpizza’s met een bloemkoolbodem.’
Ja, ja, salades met lupine of edamame bonen, wie wordt daar blij van? Zo kun je de lekkerste dingen nog vies maken, dacht ik geërgerd. Ik wierp een blik uit het raam en zag de zonneschijn uitnodigend schijnen op het Friet Paleis, precies tegenover het ‘Health & Wellness Center’.

Na jouw dutje gingen we de sauna verkennen. Al binnen vijf minuten was ik gestoofd – geërgerd – door een ouder echtpaar dat niet van elkaar kon afblijven. Het enthousiasme van de man was duidelijk zichtbaar.
‘Onfatsoenlijk, toch?’ fluisterde ik tegen je.
Jij haalde je schouders op. ‘Ik hoop dat alles bij mij het nog zo goed doet, op die leeftijd.’
Er waren ook twee dames, die veel te luidruchtig praatten over alle vernieuwingen op de menukaart. Ze bleven eindeloos zwammen over de heerlijke in-de-schil-gebakken patatjes. ‘Nog lekkerder dan mijn moeder ze vroeger bakte.’
Wat? Waar stonden die frietjes dan op de menukaart, of waren zij wél naar het Friet Paleis gegaan? Nu raakte ik zo oververhit van ergernis dat ik in één keer in het koud dompelbad plonsde.
‘Jij durft!’ zei je bewonderend.

Na de sauna zaten we met onze voeten in een teiltje vol visjes.
‘Het lijkt wel een aquarium,’ mompelde ik, voordat ik mijn voeten in de bak stak.
‘Zoiets doen we niet vaak samen,’ zei jij giebelend, veel te luid. Ik snapte ook wel waarom we zoiets niet vaak samen doen, want je lacht als een meisje.
‘Sst,’ zei ik. ‘Voor schut man, iedereen kijkt naar ons!’
‘Het kietelt zo!’ schaterde je.
Een van de gastvrouwen wees ons streng op de bordjes: ‘stilte’. Ze keek mij boos aan, ze dacht vast dat ik het was die zo ongeremd lachte, waarna jij begon te gieren en de slappe lach niet kon onderdrukken.
‘Sst!’ zei je tegen mij. ‘Ik zei toch al dat je hier stil moet zijn.’
Je deed alsof ik het was die de herrie maakte.

We deden dat weekend alles van het hele wellnessarrangement. Je had er diep voor in de buidel moeten tasten, maar dan had je ook wat, benadrukte je. We ondergingen een verwarmende ‘wrap’. Eerst ingesmeerd met een soort vette modder en daarna werden we als een tortilla wrap in plastic gerold. Ik zag alleen je mond nog maar en die kon nog net zoiets zeggen als: ‘Ik ben een mummie en mijn neus kriebelt.’
Later vertelde je dit verhaal weleens aan je vrienden en bracht het als een ware horror. Want zo hadden wij het ervaren. Het brandde, prikte, benauwde en voelde uiterst onplezierig. De jeuk! Maar we deden het ergens voor, want we zouden er zeker tien jaar jonger uitzien, ondanks de extra grijze haren van de stress.
‘We mogen weer gewoon naar de speeltuin en wippen zonder dat ze ons raar aankijken,’ had je gegrapt, maar dat was voordat je een mummie werd, toen had je nog praatjes.
Na die wrap joeg jij mij een ‘zoutgrot’ in, ondanks mijn angst voor kleinere ruimtes. Er stond maar één stoel, een soort oude-mensen-leunstoel-met-knopjes, de muren gaven licht en er klonk wazige muziek. Jij was in de kamer naast mij, beloofde je. De zoutkamer zou het lichaam en ziel weer helemaal herstellen naar ‘oude staat’, zo ongeveer was de uitleg.
‘Weet je zeker dat je de oude mij terug wil? En niet een heel nieuwe versie?’ vroeg ik je knipogend. Je had me gerustgesteld, na afloop zouden we lekker naar de hotelkamer gaan, om daar als vanouds morgenochtend pas weer vanaf te komen. Dat trok mij over de streep.
De kleine zoutkamer bleek niet eens het ergst, maar een uur lang meditatiemuziek werkte mij enorm op de zenuwen. Ineens voelde ik me zeer eenzaam. Kennelijk was dit iets dat je in je uppie moest ondergaan, teruggeworpen op jezelf, een uur lang luisteren naar snerpende fluitmuziek, gemixt met vogelgeluiden, donderslagen en baarmoedergepruttel…
We stapten min of meer tegelijkertijd uit het zoutkamertje. Het voelde voor mij als een echte bevrijding!
‘Hoe vond je het?’ Je keek me met grote vragende ogen aan, verheugd en nieuwsgierig. Mijn hart brak, want ik zag je hoop en hoeveel moeite je voor mij deed. Ik barstte in huilen uit.
‘Huilen hoort erbij hoor,’ troostte een van de medewerkers. ‘Helemaal niet erg, zelfs de stoerste mannen, die vol tatoeages, die komen hier huilend uit. Het doet wat met je,’ stelde ze gerust.
Jij knuffelde me. ‘Cool man, ze draaiden mijn favoriete muziek! Wat had jij gekozen?’
‘Oh,’ huilde ik en vroeg verbaasd: ‘Kon je kiezen dan?’
Vernietigend keek ik de medewerker aan. Vlug zei ze, op een zoete toon: ‘We hebben ook een restaurantje met een fantastisch menu… Alles veganistisch.’ Daarna maakte ze zich gauw uit de voeten.
Het doet inderdaad wat met je, dacht ik verbolgen.

Jij hield je aan je belofte. Op de kamer had jij een verrassing, een picknickmand vol heerlijkheden. Je maakte mijn dag goed. We aten tevreden de mand leeg en misschien, ja, waarschijnlijk had jij op een wat meer vleselijk dessert gehoopt dan mogelijk bleek, want na zo’n onrustige dag, was ik pas echt moe! Uitgeput viel ik in je armen in slaap. De volgende ochtend werd ik als herboren wakker.
‘Zie je nou wel, dat zo’n weekend je goed doet!’ zei jij enthousiast.

10 – De fokkers

Gespeurd en gespeurd hadden we. Het hele internet overhoop gehaald op zoek naar een betrouwbare fokker van ons aanstaande gezinslid. De keuze was reuze, maar wie nu werkelijk betrouwbaar was bleef moeilijk in te schatten. We bezochten verschillende fokkers en hun nestjes, gewoon omdat we het leuk vonden. Het was zo’n andere wereld. Het was een tijdje onze nieuwe hobby: ieder weekend trokken we erop uit om puppy’s te bekijken.
Toen we op een regenachtige dag door de binnenlanden trokken op weg naar een ‘fokker van echte rashonden’ en we er bijna waren, leek het of de hel losbrak. Een wolkbreuk van jewelste, maar we hadden het gezellig en ondanks enkele verkeerde afslagen, omdat je door de regen de borden niet kon lezen, arriveerden we op plaats der bestemming.
Het hondenhuis was niet te missen, een groot spandoek hing aan de gevel van de aangebouwde schuur, met daarop de naam van de kennel en een foto van een flinke roedel honden. We werden met luid geblaf begroet. De honden sprongen wild op en neer. Volgens mij waren het er meer dan tien.
‘Morgen!’ riep een man vanachter het hek naar ons. Zijn ogen gingen schuil achter natte plukken haar.
Ik kon mijn lach bijna niet onderdrukken toen ik ook zijn vrouw zag. Zo naast hun honden zag je bijna geen verschil… Dat baasjes op hun honden kunnen lijken kwam kennelijk niet uit de lucht vallen. Meneer de fokker had dezelfde hangwangen als de honden en mevrouw de fokker eenzelfde coupe.
‘Onvoorstelbaar,’ zeiden we later tegen elkaar.
Algauw stonden we binnen tussen de ongemanierde, opspringende honden. Het geblaf klonk als de golven van de zee, als de ene ophield begon de volgende.
‘Ze zijn wel heel enthousiast,’ hoorde ik jou mompelen, de honden afwerend met een ondergekwijlde hand.
Ik vroeg voorzichtig of dat aanhoudende blaffen bij het ras hoorde. Meneer de fokker, met een grote grijns op zijn snuit, zei bij wijze van grap: ‘Blaffende honden bijten tenminste niet.’
Hoewel wij in de auto lekker droog waren gebleven, werden we nu wel nat, want enkele honden waren buiten geweest in de hoosbui van zojuist. Eén schudde uit zich vlakbij ons, waarbij de haren wild heen en weer zwiepten en de druppels in het rond vlogen. Ook het kwijl spatte alle kanten op.
In het huis lag een linoleum vloer, handig tegen vuil en geuren, maar desondanks was de geur in dit ‘hondenhuis’ niet te harden. Hoe vaak gingen die beesten in bad?
Op weg naar de keuken, dwars door deze hindernis aan begroetende honden, kwam een volgend obstakel. Achteraf dacht ik hoe ik dit grote object in vredesnaam over het hoofd had kunnen zien? Er lag een enorme olifantenknuffel in de weg, waardoor ik bijna werd gevloerd. Ik kon me ternauwernood opvangen aan een klein kastje, waarna ik recht in de snoet keek van, hoe kon het anders, een zeer enthousiaste hond. Enthousiast kwispelend besprong hij me, omdat ik op de olifantenknuffel was gaan staan. Daarin zat zo’n piepding erin, zoals ook in sommig kinderspeelgoed, vermoedelijk in iedere poot één.
‘Sjimmie, laat die olifant met rust!’ gilde het bazinnetje. Ik vroeg me af wie ze ermee bedoelde. ‘Kom maar schatjes, tijd voor koekies!’
Met die afleidingsmanoeuvre stond de hele roedel in een paar tellen rondom mevrouw de fokker.
Op de website stond aangegeven dat we ‘in alle rust’ zouden worden ontvangen. Onze binnenkomst bewees eens te meer hoe relatief sommige begrippen zijn.
We namen de vriendelijk aangeboden koffie vriendelijk aan. Om mij heen kijkend zag ik niet anders dan honden en spullen met daarop honden afgebeelde. Het hele huis was rijkelijk ‘versierd’ met hondenschilderijen, vaantjes, posters, mokken, tegeltjes, stickers en er was zelfs een heuse prijzenkast. Het verwonderde me mateloos. Compulsief, dwangneurose, hoe noemt men zoiets?
Het verbaasde mij dat er geen hond afgebeeld stond op mijn mok, maar daarmee kwam er wel een rust over me heen. Ik had het kunnen weten, na de laatste slok bleek mijn ongelijk. Op de bodem van het kopje kwam toch nog een grijnzende hondenkop tevoorschijn. Ik verslikte me bijna, maar bleef vriendelijk glimlachen. De koffie had nu wel een wat bittere afdronk. We moesten eindeloos verhalen aanhoren hoe hun honden op hondenshows andere honden de loef hadden afgestoken met hun charmante voorkomen, hoe er zelfs op grote shows vriendjespolitiek werd bedreven en corruptie soms hoogtij vierde. Allerlei weinig relevante zaken passeerden de revue, namen van andere fokkers, alles over ingevroren zaad en het fokken van nestjes, rashonden en raskeurmeesters, al dat soort dingen.
‘Heel interessant,’ knikten we braaf, want wij luisterden wel, terwijl hun honden ongehoorzaam bleven opspringen en koekjes van de tafel pikten. Over opvoeding en verzorging leerden ook wij maar weinig.
Eindelijk was het zover, het moment suprême waarop we zo geduldig wachtten, de bezichtiging van de pupjes. Ze waren wakker geworden.
Het ‘K-nest’, de trots van de fokkers. Alle voornamen van de pups beginnen met een K vertelden ze ons. Dat moederhonden fel op bezoek konden zijn wisten we inmiddels wel, maar deze kersverse moederhond was totaal niet van publiek gediend, of niet van ons. Ze wilde haar pups beschermen en kwam agressief op jou afgerend.
‘Ze doet niets hoor,’ zei mevrouw de fokker snel.
Normaal vast niet, nee, dacht ik. De hond rende regelrecht op je kruis af. Het ging te snel om je te beschermen en de hond beukte keihard met haar snuit tegen je zaakje. Ik deed een schietgebedje dat ze niet alsnog haar bek zou openen om er haar tanden in te zetten.
In de huiskamer was intussen herrie ontstaan, één van de honden begon te blaffen en de rest volgde weldra. Zelfs boven dat oorverdovende geblaf uit klonken jouw luide oerkreten. Met de verwensingen die je de moederhond maakte, konden wij een pup bij deze fokker wel op onze buik schrijven.
‘De K staat voor Kloten,’ bromde je. ‘Wat een stinkhuis.’
Je had er geen goed woord meer voor over. Daarna gingen we een tijdje niet meer langs fokkers.
Om het leed te verzachten had ik voor de terugreis mijn jack opgerold op jouw stoel gedrapeerd. We richtten ons op de terugweg maar op de natte geasfalteerde weg, waar we soepel overheen gleden. Ik wilde niet meer denken aan wat er voorlopig niet meer ging. Zo reden we zwijgend naar huis, tot de avond viel en de eerste sterren zich toonden.
‘Sirius,’ wees je.
De helderste ster aan de nachthemel die het eerst zichtbaar is, na zonsondergang, is Sirius. Dat deze ook bekend staat als de Hondsster, de helderste ster in het sterrenbeeld van Grote Hond, vertelde ik je maar niet…

9 – Even zoeken

Ik zocht iets. Het was zo’n klein ‘dingetje’ waarvan ik – hoe onhandig! – de naam niet meer wist. Ik kon er gewoon niet meer opkomen maar wist wel waar dit onvindbare ‘dingetje’ voor nodig was. Je kan er zo handig iets aan iets anders vastmaken, maar dat hielp me nog steeds niet. Het ding was kwijt en ik haalde er heel wat voor overhoop om het te vinden, want ik ben niet zo geordend als jij.
Met grote passen en luide stem kwam je aanlopen. ‘Waarom maak je zo’n herrie?’
Je keek een ogenblik rond. ‘En waarom maak je er zo’n bende van? Dat heb ik gisteren allemaal al opgeruimd!’ riep je.
Zichtbaar ontdaan tierde je tegen me, terwijl je vlakbij me stond. Het overviel me nogal en eerlijk gezegd vond dit een onredelijke reactie, want ik zou het deze keer heus opruimen.
Maar de pijn zat veel dieper begreep ik, toen je een lading verwijten over me uitspuugde waar je u tegen kon zeggen. Het was me nogal een opsomming, rauw op mijn dak.
Was dit wat men bedoelde met het zwarte randje aan iedere relatie? De eerste tekenen van scheuren in een liefdevol hart? Een stukje rouw om een verlies? Het was mij allang duidelijk dat keuzes en overwinningen gepaard gaan met een verlies. Soms raak je wat kwijt, samen. Vaak weet je niet eens wat het is dat je kwijtraakt en ga het dan maar eens zoeken. Was deze tirade dan het grote verlies van wederzijds begrip en verdraagzaamheid? Het deed me pijn dat jij er zo boos stond te zijn.
Er was maar één juiste reactie. Ik kwam tussen de stapels en bergen rommel vandaan. Ik zei niets, deed mijn armen wijd en gaf je de stevigste knuffel die ik je kon geven.
‘Ik kan het even niet vinden,’ zei ik je.
Zonder het over hetzelfde te hebben verstonden we elkaar toch heel goed. Beiden kenden we het gezegde ‘wie zoekt die vindt’. Jij hield mij vast en ik keek over je schouder. Door mijn tranen heen zag ik ineens dat kleine ‘dingetje’ dat ik zocht! Het lag daar ineens, zomaar, in de hoek van de kamer. Het was een klein wonder dat het me überhaupt opviel, dat kleine ‘dingetje’. En ik wist ook weer hoe het heette.
‘Daar ligt het!’ riep ik enthousiast.
‘Wat?’ vroeg jij.
‘Een veiligheidsspeld,’ zei ik. ‘Hè, dat ik daar nou de hele tijd niet op kon komen! Veiligheidsspeld…’ Veiligheidsspelden zorgen voor een vorm van verbinding en dat was precies wat ik nu nodig had. Kennelijk had ik die hoek van de kamer met zoeken overgeslagen.
‘Als ik jou niet had vastgepakt, had ik het vast nooit teruggevonden,’ zei ik en hoopte dat je mijn dankbaarheid van mijn gezicht kon aflezen.
‘Soms zoek je naar een speld in een hooiberg,’ zei je.
‘Een veiligheidsspeld.’ Ik durfde voorzichtig te glimlachen.
Je zei dat het heel toevallig was dat jij precies op hetzelfde moment, toen we elkaar vasthielden, ook iets terugvond wat jij miste.
‘Het was er eigenlijk al die tijd al.’ Het had in de lucht gehangen, ergens tussen onze lichamen en de omhelzing in, biechtte je op. Je stond er als een kleine jongen bij, met betraande ogen. ‘Nooit ver weg.’
Onze liefde is niet ver te zoeken, volgens jou, maar soms zo onzichtbaar voor onszelf dat we de moed verliezen bij de gedachte te moeten zoeken. Dat was ik met je eens. De liefde was nooit eerder zo dichtbij als op dat moment, voelden we. Wanneer je blind bent doe je alles op de tast, met emoties en op goed gevoel, rechtstreeks vanuit het hart. Van hieruit moesten we het weer kunnen vinden samen.
Dit soort kwetsbare momenten zijn er ook, in onze relatie. Waar wij samen als blinde holenzalmen ronddolen, zwervend over een aarde die zweeft in het immens grote heelal, onder onze melkweg.
Nietig, zoekend en tastend in het duister.
Ook al had je het gisteren reeds opgeruimd, toch hielp je me de stapels en bergen rommel die ik had gemaakt, op te ruimen. Van zwarte randjes en herrie was geen sprake meer. De liefde laat ons niet blind dwalen, maar geeft ons de kracht om samen, als blije guppen, te zwemmen tegen alle stromen in.

8 – De puinhopen

In het midden van de opgebroken weg lagen grote bergen zand en puin. We keken naar buiten.
‘Ik wil wel gaan hoor, voor jou,’ zei je, naar mijn zin veel te terughoudend. Ik had gehoopt dat je voor mij boodschappen zou halen. Het was nodig, ík had het nodig voor mijn etentje. Je draalde en werd onrustig.
‘Stuur je mij nou echt door die puinhopen?’
Ja, die puinhopen, die waren er ineens. Iets met vervangen van de riolering in de wijk. Op zich allemaal prima, vond ik, want dat soort dingen moeten ook gebeuren, maar wel jammer dat wij van niets wisten. Onze auto stond nu, als enige van de straat, ingebouwd tussen opgestapelde stoeptegels. Ons huis staat achteraan een doodlopende straat, een hofje met een groen plein en maar één weg erin, of eruit. Nu lag alles open en konden we geen kant meer op. Blijkbaar hadden we de brief met alle informatie ongeopend bij het oud papier gegooid. De buurvrouw had hem wel.
‘Er stond ook een bericht in het sufferdje,’ zei ze er smalend bij toen we ernaar vroegen, maar wilde ons brief noch krantje laten lezen.
Boodschappen sjouwen was nu geen pretje. Ik keek naar je en had het met je te doen. Ik nam een beslissing en zei: ‘Oké, jij je zin, ik ga zelf wel.’
‘Wat? En zojuist moest ik het nog doen.’
Misschien was het mijn teleurgestelde blik geweest die jou uitdaagde, maar het was je eer te na. Jij bent de man in huis en als ik mij met overvolle boodschappentassen durfde te wagen op dit onbegaanbare terrein, dan jij toch zeker ook! Je stond al in de hal je jas en laarzen aan te trekken.
‘Dan gaan we samen!’ zei ik.
Zo struinden we even later met onze grote boodschappentassen en een rugzak over de opgebroken straat. Hoe de mannen-in-oranje-hesjes ons zagen lopen, of eigenlijk banjeren, is mij ontgaan. Wellicht, als ze ons inderdaad hadden zien paraderen, hadden ze vast zoiets gedacht van: wat is dit? Want je verwacht niet dat mensen dapper dwars door en over die bergen zand en puin gaan. Maar wij waren echte hikers, globetrotters, bergbeklimmers! We schuwden geen puinhopen, neen.
Ik dacht, waarom maken ze niet gewoon een fatsoenlijk paadje voor de omwonenden, met van die loopplanken. Die zag ik altijd bij openliggende straten. Dat zou in ieder geval heel wat prettiger lopen dan dit maanlandschap vol kraters.

Een tijdje later liepen we met onze blubberschoenen door de supermarkt. Toen ik naar je keek, zag ik modder op je broek en jas, zelfs op je wangen. Je zag er grappig uit, vond ik.  Hoe ik er zelf uitzag wilde ik niet weten, hoewel ik het wel kon bedenken, gezien de moddervlekken die zich als een legerpratroon op mijn broek toonden.
We liepen met een centimeter of drie aan modder onder onze zolen. Bij iedere stap verloren we klontjes modder en klei. Het viel jou pas op toen een dweilkar werd ingezet om de vloer schoon te dweilen. De kar volgde ons op de voet. Naast het bruin van de blubber, zagen we nu beiden ook rood.
‘Gênant, zeg,’ hoorde ik jou hardop mompelen.
We kochten meer dan we nodig hadden, misschien uit een soort van compensatie voor de overlast.

We zeulden met zware tassen naar huis. De weg leek veel langer dan op de heenweg en de tassen leken steeds zwaarder te worden. Toen we bij de puinhopen kwamen zagen we dat er een groot bord stond. Voetgangers oversteken, stond erop en een grote pijl wees naar de overkant van de straat, waar de mannen-in-oranje-hesjes een keurig paadje hadden gemaakt voor de voetgangers. Precies zo’n pad met van die keurige loopplanken, zoals altijd bij opengebroken straten. Ik haalde mijn schouders op.
‘Pech,’ zei ik. Ik liet me niet kennen. ‘Dat pad is voor de geciviliseerde mensen.’ Ik keek jou aan en jij knikte.
‘Op de heenweg ging dit toch ook prima.’
Dus gingen we voor de tweede maal dwars door het maanlandschap, door kuilen en over puinhopen. Wat kon ons nu nog gebeuren, vies waren we al.
Jij volgde me marcherend. ‘Een, twee, in de maat.’
Gelukkig kwam niemand ons vertellen dat wat we deden eigenlijk niet de bedoeling was.
Later hoorde ik je eens tegen één van je vrienden, die overhoop lag met zijn meisje, zeggen: ‘Tja, iedere relatie heeft zo zijn pieken en dalen. En puinhopen…’ zei je. ‘…puinhopen zijn uitdagingen. Maak daar geen probleem van.’
Hoe wijs klonk dat! Ik dacht aan onze tocht dwars door de modder en kraters.
Ik hoorde jou zuchten. ‘Maar ik geef je gelijk, met vrouwen heb je never a dull moment. Wen daar maar aan!’ Je lachte daarbij en wierp mij een steelse blik toe.
Intussen gingen mijn gedachten uit naar de betere pieken. Bij pieken horen inderdaad dalen. Een moeilijk begaanbare weg vol puinhopen lopen we nooit alleen. Wat ben ik dankbaar dat ik dat samen met jou mag doen. Met de voeten op onze aardbol vol puinhopen, beleven we hemelse liefde, onder ons schuimend melkwegstelsel. Jij en ik.

4 – Pannekoek!

‘Ik ben een ster in het bakken van pannenkoeken,’ zei je met een voldane glimlach.
Je nam het graag van mij over toen ik mijn vinger bijna aan het heet geworden handvat smoorde, net bij de laatste paar pannenkoeken.
‘Laat ze niet aanbakken,’ waarschuwde ik. ‘Het zou jammer zijn van mijn beslag.’ Ik had een speciaal recept, vandaar.
‘Ik heb weleens een biefstuk gebakken, dat rook heel eender,’ lachte ik mijn leed weg. ‘Sterker nog, die werd in het begin net zo bleek.’
In eerste instantie had je niet begrepen waarover ik het had. Je lachte gewoon mee.
Ik zei: ‘Maar die koe was al dood en ik niet!’
Inmiddels hield ik mijn vinger onder de kraan.
‘Waarom laat je de kraan zo lang aanstaan?’ vroeg je. Pas toen begreep je dat er ik echt pijn aan had.
‘Oef,’ zei je. ‘Dat lijkt op een derdegraads brandwond en nu komt er vast ook een blaar.’ Je schudde je hoofd. ‘Daar ga je toch niet om lachen?’
O ja, dacht ik, meneer is serieus, terwijl jij zojuist nog het hardst stond te bulderlachen. Beteuterd keek ik naar mijn vinger. Eigenlijk wist ik dat je wel gelijk had, het was een lelijke brandwond. Er hing een stukje vel los. Ik vroeg me af waar dat stuk hoorde, miste er ergens iets? Het was gewoon niet meer te zien. De gebraden vinger leek inderdaad als een biefstukje gesmoord.
Na de nodige verzorging kon ik met een dik ingepakte vinger aan tafel. Die avond aten we overheerlijke pannenkoeken.
Toen we ‘s avonds koffie en thee zouden drinken en jij in de keuken stond om het klaar te maken, meende ik dat je mij een complimentje probeerde te maken.
Je zei zoiets als: ‘Weet je, de eerste twee pannenkoeken waren echt lekker.’
Het was echt zo’n mannenopmerking, die voor ons vrouwen niet te begrijpen is. Ik staarde je met grote ogen aan.
‘Oh, alleen maar de eerste twee?’ vroeg ik, want ik wist dat je er wel vijf op had.
Ja, je maakte ze wel eens, complimenten. Omdat je mijn verbaasde gezicht zag vond je het nodig je compliment uit te leggen. Je bedoelde het niet negatief. De eerste paar, dat waren toch die speciale pannenkoeken, met kaas erop enzo? Je kronkelde je in allerlei bochten.
Vanbinnen lachte ik me rot, want ik had allang begrepen dat je het niet kwaad bedoelde. Volgens mij kreeg je het na verloop van tijd toch door, dat ik de verontwaardiging speelde en je daarmee zat te plagen, want je zuchtte.
Een tikkeltje geërgerd zei je: ‘Vrouwen!’
‘Ja, die moet je ook echt alles uitleggen,’ gniffelde ik.
‘Nee, dat niet alleen,’ zuchtte je. ‘Ze laten je kronkelend sudderen zoals gebakken spek voor op pannenkoek’
Ik zei je maar niet dat ik degene was, die werkelijk al de hele tijd kronkelde van het lachen. Je bent ook zo grappig, daar kan jij gewoon niets aan doen.

In die tijd aten we regelmatig pannenkoeken. We wandelden graag in de omgeving en als we dan eenmaal ergens op een terras neerstreken en daar de menukaart bekeken, lachten de pannenkoeken ons altijd toe.
Jij nam graag een combinatie van hartig met zoet, ikzelf graag appel met kaneel.
Er was een keer dat we verbaasd waren over de grootte van de pannenkoeken. Toen ze werden geserveerd zei je: ‘Als ze zó groot zijn kan ik er toch geen vijf op.’
De ober grapte: ‘Nou, als je er vijf op kunt, dan betaal ik je bon.’
Je lachte erom maar je liet je uitdagen.
‘Vijf pannenkoeken?’ zei je. ‘Helemaal gratis? lekker!’
‘Is dit nou wel zo’n goed idee?’ vroeg ik nog, maar je schudde de ober reeds de hand, ‘deal’. De uitdaging was aangenomen.
‘Dat meen je toch niet’ zei ik verbaasd. Ik schudde mijn hoofd.
‘Pannekoek!’
‘Ik moet meteen denken aan Matilda,’ zei je en je vertelde over het hoofdstuk waarin een andere jongen verplicht een grote taart moest opeten, omdat hij eerder stiekem had gesnoept van de taart van het kwaadaardige en sadistische schoolhoofd. ‘Een heftige straf,’ vond je en daar lachte je bij.
De eerste pannenkoek was geen probleem. Je praatte intussen vrolijk over de tussen-n en de oudere spelling pannekoek, dat was volgens jou nog altijd veel logischer.
“Je bakt zo’n koek in maar één pan, niet in meerdere pannen,” zei je.
Waar je de eerste pannenkoek nog met spek en stroop had besteld, vroeg je voor de opvolgende koeken, een naturel.
“Maar die zijn lichter,” sputterde de uitdager tegen. “Dan is het geen eerlijke weddenschap meer.”
Ik zag jou denken, ik wist alleen niet waarover. Wilde je eigenlijk minder eten en daarom lichtere pannenkoeken of was het wat anders?
“Spek maal vijf is te zout,” legde je uit.
“Met appel dan?” was het tegenvoorstel.
De tweede pannenkoek, met appel, ging ook met gemak naar binnen, maar daarna deed je beduidend langer over de derde. Ik vermoedde dat je vol zat. De ober keek vanaf een afstandje geamuseerd toe.
Het vierde wagenwiel werd onmiddellijk gebracht toen je nummer drie nog aan het wegkauwen was.
“…anders is ‘tie dalijk koud,” zei de ober.
Je lachte als een boer met kiespijn. De hapjes die je nam werden steeds kleiner.
De ober kwam naar ons toe met een fototoestel en vroeg of ik een foto wilde maken van jou en hem.
“Voor de PR,” zei hij vrolijk.
Even dacht ik dat je wilde protesteren maar ik zag de vastberadenheid in je ogen. Je liet je niet kennen.
“Een foto is prima,” mompelde je.
Ik drukte een paar keer op het knopje van de fotocamera. Jij hield je vork met een stuk pannenkoek voor je mond, je hoofd iets scheef, je ogen bijna scheel terwijl je naar je vork keek. De ober stond met een hand op je schouder en de duim van zijn andere hand omhoog. Wat de uitkomst van deze weddenschap ook mocht zijn, het pannenkoekenhuis had er leuke reclame mee voor social media.
Pannenkoek vier ging tenslotte ook op. Nummer vijf, hun specialiteit, een krokant gebakken boerenjongenspannenkoek met zoete peren en warme saus, daarbovenop een flinke toef slagroom, werd door de bakker zelf gebracht. Hij kwam fier uit de keuken gelopen, het bord balancerend op zijn arm, zijn koksmuts statig rechtop.
Jij veinsde enthousiasme.
“Misschien moet je er extra stroop overheen doen,” stelde ik voor. Ik had ergens gelezen dat zoetigheid na de maaltijd altijd plaatsmaakt voor zichzelf.
In het kwartier dat volgde kwam de kok een paar keer uit de keuken om naar je vorderingen te kijken, terwijl de ober van de manager toestemming had gekregen om naar je te blijven kijken, op gepaste afstand.
Het leek alsof je tanden steeds langer werden, maar je hield dapper vol. Vorkje na vorkje en hapje na hapje kwam het einde in zicht, ook deze pannenkoek verdween. Jouw buik stond zichtbaar onder hoogspanning. Thuis bleven we met de gebakken peren zitten. Je lag de rest van de avond op bed.
“Ben je misselijk?” vroeg ik je.
Je schudde je hoofd. “Vol,” zei je. “Maar ik ben blij dat je bij me bent.”
Zoals altijd had jij me nodig en ik jou ook.
“Jij bent mijn liefste koekenbakker, de beste met stip en ster onder de Melkweg,” zei ik en kwam naast je liggen, schurkte me heel dicht tegen je aan.

7 – Kinderen

Het was al donker en wij zaten met zijn tweetjes in de woonkamer. Ik liet jou mijn schrijfwerk lezen, het verhaal over ‘de herrieschoppers’. Ik hoopte op een complimentje. Jij glimlachte, trok je wenkbrauwen even op en keek me vragend aan.
‘Waarom hebben wij in jouw verhaal ineens kinderen?’
‘Wordt het hele verhaal niet veel spannender met kinderen erbij? De meeste lezers hebben kinderen. Die herkennen zich er dan in. Stel je voor, man,’ gniffelde ik, maar ik hoopte dat ik mijn grootste verlangens niet teveel etaleerde.
‘Leuk verhaal, hoor, maar zouden die kinderen überhaupt wel hebben kunnen slapen met zoveel lawaai? Zouden ze niet in hun bed plassen van angst en ons wakker hebben geroepen om de bedjes te verschonen. Want…’ grijnsde je. ‘Klonk het geheel dan niet als één grote nachtmerrie met al die oerkreten die jij die nacht maakte?’
‘Ik vind dat kinderen een mooie bijdrage aan mijn schrijfwerk kunnen leveren,’ stelde ik.
‘Dat hangt vooral af van hoe oud en zelfstandig ze zijn,’ zei je. ‘Weet je wel hoeveel verzorging baby’s nodig hebben? Vieze luiers verschonen, die piepkleine armpjes en beentjes in die piepkleine broekjes en truitjes zien te krijgen, eten geven en dan te worden onder gespuugd. Je moet ze overal naartoe dragen want lopen kunnen ze niet. En als ze eenmaal wel kunnen staan en lopen gaan ze overal aanzitten en is het hele huis ineens een mogelijk gevaar.’ Je schudde je hoofd. ‘Mijn neefje kan niet eens praten maar lijkt wel de baas in huis. Een mooie bijdrage aan je schrijfwerk, je komt er niet eens aan toe.’
De rest van de avond vertelde je mij horrorverhalen over het wel en wee van ouders met jonge kinderen en baby’s. Ze laten hun ouders nachtenlang doortrekken tot ze erbij neervallen. Niemand zou naar jou omkijken en de kinderen zouden je huid gebruiken als trommelvel en na verloop van tijd met je botten erop slaan. Vaders liepen met zure melkvlekken op hun schouders en brabbelden van vermoeidheid nog meer dan hun koters. Je had het allemaal ergens gelezen, zei je.
‘Het is bedtijd,’ zei ik om er maar vanaf te zijn.
Eenmaal in bed konden we allebei de slaap niet vatten. We hoorden buiten een geluid, een vreemd soort gemiauw of gehuil, maar het was geen krolse kater.
‘Het lijkt wel een baby,’ zei jij. ‘Alsof die een schone luier nodig heeft.’
‘Nee, joh, dat klinkt anders,’ zei ik. ‘Dit is zo’n typisch ik-heb-honger-huiltje.’
‘Vast niet,’ meende je. ‘Zou er echt een baby liggen?’
De gedachte alleen al bezorgde jou buikpijn. Vervolgens vertelde ik jou dat het weleens voorkwam dat baby’s bij iemand voor de deur of in de tuin werden achtergelaten. De horror! De baby in onze tuin bleef maar huilen. Dat liet jij niet gebeuren!
Half gekleed snelde je naar buiten, de tuin in. Ik vond dat je lang wegbleef. Kennelijk was het in het donker moeilijk zoeken naar die baby. Onze tuin was aardig verwilderd dus dat hielp je vast niet. Zou de baby daar zelf rondkruipen of in een wiegje liggen? Gelukkig was het niet te fris buiten. Ik had me intussen lekker omgedraaid. De deken was heerlijk zacht en ik viel al bijna in slaap toen jij luidruchtig de kamer weer binnenkwam. Zonder baby in je armen, maar wel vol schrammen van de bramenstruiken. Je keek geërgerd.
‘En?’ vroeg ik.
‘Hm,’ bromde je.
Ik kon er toch niets aan doen dat jij ‘s nachts in de tuin moest zoeken naar een baby?
‘Was er een baby?’ vroeg ik.
‘Wippende egels,’ was het enige dat je zei. Je stapte uit je pantoffels en liet je op het bed vallen.
Ik kon een lach nauwelijks onderdrukken. Voor we in slaap vielen onder die immense sterrenhemel, kroop ik dicht tegen je aan en zei met een glimlach: ‘Jij zou vast een hele lieve papa zijn.’

6 – De herrieschoppers

Het was weer zo’n nacht dat er onaangekondigd aan het spoor werd gewerkt. Ditmaal bleef het niet bij alleen maar het spoor, maar had iemand besloten óók de hele Spoorstraat mee te pakken.
‘Waarom ook niet?’ verzuchtte ik hardop.
Tot een paar jaar geleden ontvingen we nog brieven als men in de nacht ging werken. De laatste keren kwam onze buurvrouw, een serieuze zeurkous, de dag erop onaangekondigd bij ons klagen over de herrieschoppers van het spoor.
Deze avond waren er dus weer werkzaamheden. Jij was moe, had je gezegd en ging die avond vroeg naar bed. Voor mij werd het een lange avond. Eerst had ik de kinderen naar bed te brengen en daarna de vaat te doen, vervolgens de hond uitlaten en nog even naar mijn presentatie kijken. Een druk programma vond ik.
Bij de werkzaamheden nam men het niet zo nauw met de hoeveelheid lawaai. Het aantal veroorzaakte aantal decibels was vast meer dan wettelijk toegestaan. De herrie was duidelijk een vorm van ernstige overlast.

Toen ik aan het einde van de avond boven kwam en jou slapende verwachtte werd ik verrast. Je zat rechtop in bed met je hoofdtelefoon op. Je keek als een oorwurm.
‘Hey,’ zei ik. ‘Slaap je nog niet?’
‘Dat zie je toch?’
‘Dat zie ik inderdaad. Wat een lawaai, hè?’
‘Hm,’ knikte je.
Ik keek zo vrolijk als ik nog kon.
‘Ik kom bij je, dan hoef je niet alleen te mokken,’ gniffelde ik.
Tijdens het uitkleden bedacht ik me en pakte een cd’tje uit de kast. De muziek kwam nauwelijks boven het lawaai uit. Toch was het luid genoeg om erop te kunnen dansen. Toen ons favoriete nummer klonk deed je een ondeugend voorstel.
‘De hele nacht dat getetter door de slaapkamer. Zij denken misschien dat omwonenden dat lawaai leuk vinden, maar andersom, zouden ze dat ook leuk vinden?’ Je wachtte mijn antwoord niet af. ‘We kunnen natuurlijk proberen die herrie te overstemmen.’
Juist toen ik wilde vragen hoe je dat dan voor elkaar wilde krijgen, was je al begonnen met je handen te bewegen naar plaatsen waar alleen jij mag komen en werd je voorstel ‘werk in uitvoering’.
Ik weet niet hoe het kon, maar die nacht sliepen de kinderen gewoon door.

‘Wat een herrieschoppers vannacht, hè?’ De buurvrouw kon er niet over uit. Ze had geen oog dichtgedaan. ‘De volgende keer mogen ze dat wel even laten weten, dat ze bezig gaan,’ vond ze. Ze sopte haar Marie-biscuit in de thee.
Wij knikten allebei. ‘Ja, inderdaad. Hoe konden ze! De herrieschoppers.’
‘En dan die bouwlampen! Een schande, lichtvervuiling, er was geen sterrenhemel meer te zien,’ klaagde de buurvrouw.
‘Nou, ik anders wel. Sterretjes… Hemels…’ Ik nam gauw een slok thee.
Je gaf mij een knipoog.
‘Precies, geen oog dichtgedaan,’ zei jij en we hapten beiden snel in ons kaakje om maar niet te lachen.

5 – Ons bouwvalleke en de bouwkeet

Het was in de periode dat wij een poosje in een keet woonden. Deze stond op de oprit van ons nieuwe huis. We hadden een klein boerderijtje op de kop weten te tikken. Een klusboerderij, zo noemde jij het optimistisch. Een opknappertje. Voor mij heette ons nieuw onderkomen voorlopig ons bouwvalleke.
Wij hadden een kleine bouwkeet tot tijdelijke woning verklaard. Het verbouwen was een projectje voor ons samen. We waren beiden zeer enthousiast over de aanstaande samenwerking, ondanks dat meerdere vrienden ons dringend ontraadden om samen te klussen.
‘Dat is gedoemd om te mislukken,’ zei een gescheiden vriend.
Onze relatie had al best wat te verduren gehad. In de voorbije maanden was het soms moeizaam gegaan. Natuurlijk hielden we dapper vol. We werkten zonder veel problemen samen en er viel nauwelijks een overtogen woord. Jarenlang klusprogramma’s kijken leek nu zijn vruchten af te werpen. Ik voelde me met de dag meer een echte klusser worden. Tot die dag dat ik, volgens jou, letterlijk onze droom aan diggelen sloeg. Dat ons bouwvalleke daarvoor óók al een bouwval was, liet je buiten beschouwing wanneer je anderen erover vertelde. Het begon allemaal zo goed…

Het was een zomerse maandagochtend en jij was chagrijnig, vond ik. Het waren roerige nachten in die snikhete keet. Vooral jij kon er niet goed slapen en dat werkte duidelijk op je humeur.
Na het opruimen van het puin van gisteren was het tijd voor iets dat jij steevast een werkoverleg bleef noemen. Je had megaplannen voor die week. Je vertelde mij precies hoe je het allemaal wilde hebben. Je had staan wijzen op een soort bouwtekening en daarbij druk staan gesticuleren. Ik probeerde zo goed ik kon alles te volgen maar moest ontzettend nodig plassen. Terwijl ik naar de wc liep praatte je gewoon door. Dit halen we weg, daar komt een tussenwandje, hier een verhoging van de vloer en nog wat over slopen. Je had waarschijnlijk ergens naar gewezen en mogelijk lag daar dan de oorzaak van het latere probleem. Ik kon helemaal niet zien wat je had aangewezen, hoewel er nog geen deur zat in het toilet. Ik hoorde je instructies luid en duidelijk, je stem galmde door de kale ruimte.
‘Dat slopen we er dan ook uit, dat klusje mag jij doen.’
Ik dacht dat ik je heel goed had begrepen. Aan een half woord had ik genoeg.
‘Dus dat zijn de plannen, heel mooi!’ zei ik. ‘Helder uitgelegd. Ik heb geen vragen meer hoor.’ Ik begon vol goede moed. Toch had ik, de sloophamer al met beide handen geheven, heel even getwijfeld.
‘Waarom maar even?’ verweet je mij achteraf. ‘Vraag dat soort dingen toch gewoon na!’
Maar goed, na jouw uitspraak dat we iets zouden slopen, had ik mijn mouwen opgestroopt. Met die grote beukhamer mepte ik er op los. Het ging zo fijn, erg gemakkelijk. Fijn ook dat ik op deze manier wat agressie kwijt kon.
‘Nee, niet die muur!’ schreeuwde je in paniek.
‘Waarom niet?’ Ik sloeg onverstoorbaar door. Pats, pets. Iedere klap was raak. De bakstenen sloegen tegen de grond. Jouw antwoord verstond ik niet eens. Met een paar laatste flinke meppen sloeg ik de muur aan gort.
‘Tada!’ Een kort moment stond ik trots te kijken.
‘Dat is een draagmuur!’ riep je boos terwijl je naar mij toe beende.
‘Wat is een draagmuur?’ vroeg ik schaapachtig.
Je greep me bij de arm. ‘Kom mee.’
Het huis begon te kraken. We moesten als de wiedeweerga dekking zoeken voor de hele boel instortte. Met een geraas dat ik alleen van actiefilms kende kwam de halve bovenverdieping van de boerderij naar beneden zetten, compleet met stofwolken.
Je was woest geweest en weigerde met mij te praten. De verzengende hitte had onze ruzie nogal opgedreven. Toch moesten we ‘s avonds weer samen de keet in.
‘De bouwkeet staat nu naast een echte bouwval,’ zei je zuchtend. Ik dacht, dat maakt toch geen verschil want dat was het al, maar jij zei dat het net een ruïne was.
‘Een bouwval is een kans,’ riep ik optimistisch. Jij was te neergeslagen, dit was het einde van onze droom. Je moest de ramp verwerken en was de rest van de middag weg. ‘s Avonds stond je voor me en ik had geen idee hoe het tussen ons ervoor stond. Het bleek dat je al nieuwe bouwtekeningen had gemaakt. Op de plek van de dragende muur tekende je een knusse eetkamer met ruime erker. Zo maakte jij van de nood een deugd.
Er waren altijd wel klusjes te klaren onder de grote sterrenhemel, maar wij hielden het harde werken van vandaag voor gezien. Normaal gesproken hing je iedere avond in je pyjama, of hoe je het ook wilde noemen, op de bank, maar vanavond niet.
‘Het is te warm om iets aan te hebben?’ vroeg ik.
Je keek nog steeds wat onduidelijk en je blik ging over mijn schouder naar onze klusboerderij.
‘Vanavond doe ik lekker niets aan.’
‘Oh,’ zei ik voorzichtig. Ik kon een lach niet onderdrukken. ‘Is dat een dreigement?’
Je blik was vurig en je oogjes begonnen te blinken. Je keek me schalks aan en lachte. ‘Min of meer… Kom hier, gaan we samen keten.’
Er waren klusjes die jij met gemak klaarde. We zweetten wat af, in die snikhete, dampende keet.
Je bleef me verbazen, want zo snel kon jij dat dus, vergeven.

28 – Frozen

‘Prinsesje!’ riep je. ‘Ik heb een verrassing!’
Trots liet je de kaartjes zien. ‘Eindelijk is het me gelukt,’ verzuchtte je.
Ik viel je in je armen en lachte. ‘Oh, schatje, dank je! Wat een leuk cadeau!’ Mijn kusjesregen overviel je.
‘Soms moet je gewoon doorzetten,’ grijnsde je.
Er zou een speciale screening komen van de film Frozen, van Disney. Jeugdsentiment! Frozen was destijds zo’n succes, dat jaren later de ijsprinsesjes nog overal zijn te vinden, van speelgoed tot broodtrommeltjes.
Er deden maar een handvol bioscopen mee met deze Frozen screening. Alle zalen bleken razendsnel uitverkocht. Vast allemaal ingepikt door vaders die ijskoud de ander de loef afstaken om bioscoopkaartjes voor hun kinderen te bemachtigen. Het was voor mij iedere keer weer een teleurstelling.
Je deed me uitgebreid verslag van hoe je aan deze kaartjes kwam. Alle kindertijden zoals woensdag- en vrijdagmiddag en het weekend waren vol. Online lukte het al helemaal niet. Uiteindelijk pakte je de telefoon. ‘Een beller is sneller.’ Toen bleek het verrassend veel makkelijker dan gedacht. Er was plaats, zelfs nog veel plaats, zo’n beetje aan het einde van de avond. Normaal was dit de horrorfilmavond. Vreemd tijdstip voor een kinderfilm, vonden we allebei, maar Frozen zou slechts een paar dagen te zien zijn.
‘Toe maar, zelfs dit soort speciale avonden worden opgeofferd voor prinsesjes,’ zei je.
Goede keuze, vond ik. Begrijpelijk. Niet erg. Veel leuker dan horror! Als ik ergens een hekel aan heb, dan is het wel aan horror. Van die films zonder een happy end. Bij horror is niks subtiel, alles is akelig en veel te bloederig. Onsmakelijk. Met van die momenten waarop je weet dat er iets gaat gebeuren en toch schrik je ervan. De verhaaltjes zijn flinterdun en wat de gemaskerde killers bezielt wil ik eigenlijk ook niet weten. Maar het zijn dan wel de dingen waarover ik ga nadenken, zodat ik er niet van kan slapen. Nee, het horrorgenre is niets voor mij. Daarentegen, wat is er leuker dan een prinsessenfilm? Met happy end, natuurlijk.
‘Zo laat op avond zijn er vast niet heel veel kinderen meer,’ gniffelde ik.
‘Mooi, dan hebben we geen last van prinsesjes die op de spannende momenten gillend door de zaal rennen.’

We waren aan de late kant bij de bios en stapten maar net op tijd het knusse zaaltje in. Gezellig, vond ik, maar zo’n intiem zaaltje voor zo’n succesfilm had ik niet verwacht. Buiten adem gingen we snel zitten. De lichten dimden al. Ik keek om me heen en schrok: dit kon niet goed zijn. Er zaten voornamelijk stoere mannen en enkele jonge stelletjes in de zaal, die niet eens helemaal was uitverkocht.
De film begon. Onmiddellijk ging er een rilling door me heen en kreeg ik het koud, ijskoud. Ik had het kunnen weten, het was te mooi om waar te zijn. Mijn Disney Frozen op de vaste horroravond? Nee, dus. Een andere Frozen begon. Een horror survival film over een drietal skiërs, die per ongeluk komen vast te zitten in een skilift als deze een week lang zal sluiten vanwege een sneeuwstorm. IJs en sneeuw: check. Wolven: check. Spanning: in overvloed. Maar geen liedjes en dansjes en een olijke sneeuwpop. Geen prinsesjes. En vast géén happy end, maar dat wilde ik liever niet afwachten.
Ik keek onderzoekend opzij, zag je beteuterde gezicht bij de opening van deze verkeerde Frozen. In het donker deed je je best om je te verontschuldigen. Ik keek naar de uitgang. Daar stond een vader met een klein als Elsa verkleed meisje. Je bleek niet de enige die zich vergist had. Vooruit, voor jouw moeite bleef ik zitten. Een grote man met een ruwe baard en een zakdoek in de hand verliet wel de zaal. Toen de spanning mij te hoog opliep zat ik te rillen en voelde me ijskoud. Gillend als een prinsesje rende ik de zaal uit, om een potje onbedaarlijk te janken.

Uit de zaal rennend botste ik bijna tegen iemand aan.
‘Sorry,’ zei ik geschrokken. Ik keek omhoog en zag twee flinke handen die een zakdoek vasthielden. Een eindje daarboven een ruwe baard. Het was de reus die vlak voor mij de zaal uitgelopen was.
‘Ik snap je wel,’ zei hij. ‘Erg hè?’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Ik kwam voor Anna en Elsa.’
‘Ja, ik ook. Dit is de verkeerde Frozen. Ik snap het niet,’ zei ik.
De boomlange man vertelde dat hij na veel moeite eindelijk kaartjes had bemachtigd om onze Disney Frozen te zien. Hij bleek groot fan en was heimelijk verliefd op Elsa. Het stelde hem allemaal, zacht gezegd, flink teleur. Ik bood hem een kop koffie aan.
‘IJskoffie?’ grapte ik, maar het viel verkeerd en de zakdoek kwam weer tevoorschijn.
Zo zaten we daar samen te snotteren, tot jij de zaal kwam uitlopen, op je dooie gemakje, snoepend uit een doos popcorn.
‘Dat…’ begon je. ‘…had ik niet verwacht. Het was best leuk. Je had gewoon kunnen blijven zitten.’
‘Zo,’ zei ik. ‘Niet verwacht. Best leuk? Blijven zitten? Het was de verkeerde Frozen! Dat laat een echte fan niet koud. Mijn grote vriend hier, is het met me eens.’ Voor steun keek ik naar mijn mede prinsessen-liefhebber en die snikte instemmend.
‘Ja, hoe kon je?’ bromde de zakdoek.
Jij haalde nonchalant je schouders op, maar je had er toch de pest over in.
‘Ja, verkeerd gekozen,’ moest je toegeven. ‘Maar ik wil niet worden aangevallen door twee infantiele volwassen prinsesjes, die buiten hun window-of-tolerance mij ijskoud de les willen lezen. Ik heb veel moeite gedaan voor die kaartjes.’
Je lip begon te trillen. Jouw vochtige ogen smeekten om een warme knuffel. Mijn nieuwe grote vriend was me voor en greep je al vast.
‘Kom hier! Ik begrijp je, hoor,’ zei de reus.‘Dit soort avonden zijn ook om te janken.’ Hij duwde een zakdoek in je gezicht. ‘Effe snuiten, man.’
Je zuchtte. ‘Ik wist het echt niet, sorry. De receptie zei dat Frozen alleen deze avond nog beschikbaar was. Wist ik veel dat het niet die van Disney was.’
Je maakte mijn avond toch nog goed. Je nam je prinsesje hoffelijk aan de arm mee naar een restaurantje verderop. Op de tafel stond de ijskaart met mijn favoriete ijscoupe, maar vandaag kon ik geen kou meer hebben.
‘Kopje chocolademelk voor de schrik?’ vroeg je.
‘Wel warm graag. Met extra slagroom.’ Zoals het een echte prinses betaamt, behield ik wel mijn prinsessenallures.
We lieten onze liefde niet bekoelen. Die avond hadden we het lekker warm, onder onze chocoladekleurige Melkweg. Zo puur is onze liefde.