4 – Pannekoek!

‘Ik ben een ster in het bakken van pannenkoeken,’ zei je met een voldane glimlach.
Je nam het graag van mij over toen ik mijn vinger bijna aan het heet geworden handvat smoorde, net bij de laatste paar pannenkoeken.
‘Laat ze niet aanbakken,’ waarschuwde ik. ‘Het zou jammer zijn van mijn beslag.’ Ik had een speciaal recept, vandaar.
‘Ik heb weleens een biefstuk gebakken, dat rook heel eender,’ lachte ik mijn leed weg. ‘Sterker nog, die werd in het begin net zo bleek.’
In eerste instantie had je niet begrepen waarover ik het had. Je lachte gewoon mee.
Ik zei: ‘Maar die koe was al dood en ik niet!’
Inmiddels hield ik mijn vinger onder de kraan.
‘Waarom laat je de kraan zo lang aanstaan?’ vroeg je. Pas toen begreep je dat er ik echt pijn aan had.
‘Oef,’ zei je. ‘Dat lijkt op een derdegraads brandwond en nu komt er vast ook een blaar.’ Je schudde je hoofd. ‘Daar ga je toch niet om lachen?’
O ja, dacht ik, meneer is serieus, terwijl jij zojuist nog het hardst stond te bulderlachen. Beteuterd keek ik naar mijn vinger. Eigenlijk wist ik dat je wel gelijk had, het was een lelijke brandwond. Er hing een stukje vel los. Ik vroeg me af waar dat stuk hoorde, miste er ergens iets? Het was gewoon niet meer te zien. De gebraden vinger leek inderdaad als een biefstukje gesmoord.
Na de nodige verzorging kon ik met een dik ingepakte vinger aan tafel. Die avond aten we overheerlijke pannenkoeken.
Toen we ‘s avonds koffie en thee zouden drinken en jij in de keuken stond om het klaar te maken, meende ik dat je mij een complimentje probeerde te maken.
Je zei zoiets als: ‘Weet je, de eerste twee pannenkoeken waren echt lekker.’
Het was echt zo’n mannenopmerking, die voor ons vrouwen niet te begrijpen is. Ik staarde je met grote ogen aan.
‘Oh, alleen maar de eerste twee?’ vroeg ik, want ik wist dat je er wel vijf op had.
Ja, je maakte ze wel eens, complimenten. Omdat je mijn verbaasde gezicht zag vond je het nodig je compliment uit te leggen. Je bedoelde het niet negatief. De eerste paar, dat waren toch die speciale pannenkoeken, met kaas erop enzo? Je kronkelde je in allerlei bochten.
Vanbinnen lachte ik me rot, want ik had allang begrepen dat je het niet kwaad bedoelde. Volgens mij kreeg je het na verloop van tijd toch door, dat ik de verontwaardiging speelde en je daarmee zat te plagen, want je zuchtte.
Een tikkeltje geërgerd zei je: ‘Vrouwen!’
‘Ja, die moet je ook echt alles uitleggen,’ gniffelde ik.
‘Nee, dat niet alleen,’ zuchtte je. ‘Ze laten je kronkelend sudderen zoals gebakken spek voor op pannenkoek’
Ik zei je maar niet dat ik degene was, die werkelijk al de hele tijd kronkelde van het lachen. Je bent ook zo grappig, daar kan jij gewoon niets aan doen.

In die tijd aten we regelmatig pannenkoeken. We wandelden graag in de omgeving en als we dan eenmaal ergens op een terras neerstreken en daar de menukaart bekeken, lachten de pannenkoeken ons altijd toe.
Jij nam graag een combinatie van hartig met zoet, ikzelf graag appel met kaneel.
Er was een keer dat we verbaasd waren over de grootte van de pannenkoeken. Toen ze werden geserveerd zei je: ‘Als ze zó groot zijn kan ik er toch geen vijf op.’
De ober grapte: ‘Nou, als je er vijf op kunt, dan betaal ik je bon.’
Je lachte erom maar je liet je uitdagen.
‘Vijf pannenkoeken?’ zei je. ‘Helemaal gratis? lekker!’
‘Is dit nou wel zo’n goed idee?’ vroeg ik nog, maar je schudde de ober reeds de hand, ‘deal’. De uitdaging was aangenomen.
‘Dat meen je toch niet’ zei ik verbaasd. Ik schudde mijn hoofd.
‘Pannekoek!’
‘Ik moet meteen denken aan Matilda,’ zei je en je vertelde over het hoofdstuk waarin een andere jongen verplicht een grote taart moest opeten, omdat hij eerder stiekem had gesnoept van de taart van het kwaadaardige en sadistische schoolhoofd. ‘Een heftige straf,’ vond je en daar lachte je bij.
De eerste pannenkoek was geen probleem. Je praatte intussen vrolijk over de tussen-n en de oudere spelling pannekoek, dat was volgens jou nog altijd veel logischer.
“Je bakt zo’n koek in maar één pan, niet in meerdere pannen,” zei je.
Waar je de eerste pannenkoek nog met spek en stroop had besteld, vroeg je voor de opvolgende koeken, een naturel.
“Maar die zijn lichter,” sputterde de uitdager tegen. “Dan is het geen eerlijke weddenschap meer.”
Ik zag jou denken, ik wist alleen niet waarover. Wilde je eigenlijk minder eten en daarom lichtere pannenkoeken of was het wat anders?
“Spek maal vijf is te zout,” legde je uit.
“Met appel dan?” was het tegenvoorstel.
De tweede pannenkoek, met appel, ging ook met gemak naar binnen, maar daarna deed je beduidend langer over de derde. Ik vermoedde dat je vol zat. De ober keek vanaf een afstandje geamuseerd toe.
Het vierde wagenwiel werd onmiddellijk gebracht toen je nummer drie nog aan het wegkauwen was.
“…anders is ‘tie dalijk koud,” zei de ober.
Je lachte als een boer met kiespijn. De hapjes die je nam werden steeds kleiner.
De ober kwam naar ons toe met een fototoestel en vroeg of ik een foto wilde maken van jou en hem.
“Voor de PR,” zei hij vrolijk.
Even dacht ik dat je wilde protesteren maar ik zag de vastberadenheid in je ogen. Je liet je niet kennen.
“Een foto is prima,” mompelde je.
Ik drukte een paar keer op het knopje van de fotocamera. Jij hield je vork met een stuk pannenkoek voor je mond, je hoofd iets scheef, je ogen bijna scheel terwijl je naar je vork keek. De ober stond met een hand op je schouder en de duim van zijn andere hand omhoog. Wat de uitkomst van deze weddenschap ook mocht zijn, het pannenkoekenhuis had er leuke reclame mee voor social media.
Pannenkoek vier ging tenslotte ook op. Nummer vijf, hun specialiteit, een krokant gebakken boerenjongenspannenkoek met zoete peren en warme saus, daarbovenop een flinke toef slagroom, werd door de bakker zelf gebracht. Hij kwam fier uit de keuken gelopen, het bord balancerend op zijn arm, zijn koksmuts statig rechtop.
Jij veinsde enthousiasme.
“Misschien moet je er extra stroop overheen doen,” stelde ik voor. Ik had ergens gelezen dat zoetigheid na de maaltijd altijd plaatsmaakt voor zichzelf.
In het kwartier dat volgde kwam de kok een paar keer uit de keuken om naar je vorderingen te kijken, terwijl de ober van de manager toestemming had gekregen om naar je te blijven kijken, op gepaste afstand.
Het leek alsof je tanden steeds langer werden, maar je hield dapper vol. Vorkje na vorkje en hapje na hapje kwam het einde in zicht, ook deze pannenkoek verdween. Jouw buik stond zichtbaar onder hoogspanning. Thuis bleven we met de gebakken peren zitten. Je lag de rest van de avond op bed.
“Ben je misselijk?” vroeg ik je.
Je schudde je hoofd. “Vol,” zei je. “Maar ik ben blij dat je bij me bent.”
Zoals altijd had jij me nodig en ik jou ook.
“Jij bent mijn liefste koekenbakker, de beste met stip en ster onder de Melkweg,” zei ik en kwam naast je liggen, schurkte me heel dicht tegen je aan.