Gespeurd en gespeurd hadden we. Het hele internet overhoop gehaald op zoek naar een betrouwbare fokker van ons aanstaande gezinslid. De keuze was reuze, maar wie nu werkelijk betrouwbaar was bleef moeilijk in te schatten. We bezochten verschillende fokkers en hun nestjes, gewoon omdat we het leuk vonden. Het was zo’n andere wereld. Het was een tijdje onze nieuwe hobby: ieder weekend trokken we erop uit om puppy’s te bekijken.
Toen we op een regenachtige dag door de binnenlanden trokken op weg naar een ‘fokker van echte rashonden’ en we er bijna waren, leek het of de hel losbrak. Een wolkbreuk van jewelste, maar we hadden het gezellig en ondanks enkele verkeerde afslagen, omdat je door de regen de borden niet kon lezen, arriveerden we op plaats der bestemming.
Het hondenhuis was niet te missen, een groot spandoek hing aan de gevel van de aangebouwde schuur, met daarop de naam van de kennel en een foto van een flinke roedel honden. We werden met luid geblaf begroet. De honden sprongen wild op en neer. Volgens mij waren het er meer dan tien.
‘Morgen!’ riep een man vanachter het hek naar ons. Zijn ogen gingen schuil achter natte plukken haar.
Ik kon mijn lach bijna niet onderdrukken toen ik ook zijn vrouw zag. Zo naast hun honden zag je bijna geen verschil… Dat baasjes op hun honden kunnen lijken kwam kennelijk niet uit de lucht vallen. Meneer de fokker had dezelfde hangwangen als de honden en mevrouw de fokker eenzelfde coupe.
‘Onvoorstelbaar,’ zeiden we later tegen elkaar.
Algauw stonden we binnen tussen de ongemanierde, opspringende honden. Het geblaf klonk als de golven van de zee, als de ene ophield begon de volgende.
‘Ze zijn wel heel enthousiast,’ hoorde ik jou mompelen, de honden afwerend met een ondergekwijlde hand.
Ik vroeg voorzichtig of dat aanhoudende blaffen bij het ras hoorde. Meneer de fokker, met een grote grijns op zijn snuit, zei bij wijze van grap: ‘Blaffende honden bijten tenminste niet.’
Hoewel wij in de auto lekker droog waren gebleven, werden we nu wel nat, want enkele honden waren buiten geweest in de hoosbui van zojuist. Eén schudde uit zich vlakbij ons, waarbij de haren wild heen en weer zwiepten en de druppels in het rond vlogen. Ook het kwijl spatte alle kanten op.
In het huis lag een linoleum vloer, handig tegen vuil en geuren, maar desondanks was de geur in dit ‘hondenhuis’ niet te harden. Hoe vaak gingen die beesten in bad?
Op weg naar de keuken, dwars door deze hindernis aan begroetende honden, kwam een volgend obstakel. Achteraf dacht ik hoe ik dit grote object in vredesnaam over het hoofd had kunnen zien? Er lag een enorme olifantenknuffel in de weg, waardoor ik bijna werd gevloerd. Ik kon me ternauwernood opvangen aan een klein kastje, waarna ik recht in de snoet keek van, hoe kon het anders, een zeer enthousiaste hond. Enthousiast kwispelend besprong hij me, omdat ik op de olifantenknuffel was gaan staan. Daarin zat zo’n piepding erin, zoals ook in sommig kinderspeelgoed, vermoedelijk in iedere poot één.
‘Sjimmie, laat die olifant met rust!’ gilde het bazinnetje. Ik vroeg me af wie ze ermee bedoelde. ‘Kom maar schatjes, tijd voor koekies!’
Met die afleidingsmanoeuvre stond de hele roedel in een paar tellen rondom mevrouw de fokker.
Op de website stond aangegeven dat we ‘in alle rust’ zouden worden ontvangen. Onze binnenkomst bewees eens te meer hoe relatief sommige begrippen zijn.
We namen de vriendelijk aangeboden koffie vriendelijk aan. Om mij heen kijkend zag ik niet anders dan honden en spullen met daarop honden afgebeelde. Het hele huis was rijkelijk ‘versierd’ met hondenschilderijen, vaantjes, posters, mokken, tegeltjes, stickers en er was zelfs een heuse prijzenkast. Het verwonderde me mateloos. Compulsief, dwangneurose, hoe noemt men zoiets?
Het verbaasde mij dat er geen hond afgebeeld stond op mijn mok, maar daarmee kwam er wel een rust over me heen. Ik had het kunnen weten, na de laatste slok bleek mijn ongelijk. Op de bodem van het kopje kwam toch nog een grijnzende hondenkop tevoorschijn. Ik verslikte me bijna, maar bleef vriendelijk glimlachen. De koffie had nu wel een wat bittere afdronk. We moesten eindeloos verhalen aanhoren hoe hun honden op hondenshows andere honden de loef hadden afgestoken met hun charmante voorkomen, hoe er zelfs op grote shows vriendjespolitiek werd bedreven en corruptie soms hoogtij vierde. Allerlei weinig relevante zaken passeerden de revue, namen van andere fokkers, alles over ingevroren zaad en het fokken van nestjes, rashonden en raskeurmeesters, al dat soort dingen.
‘Heel interessant,’ knikten we braaf, want wij luisterden wel, terwijl hun honden ongehoorzaam bleven opspringen en koekjes van de tafel pikten. Over opvoeding en verzorging leerden ook wij maar weinig.
Eindelijk was het zover, het moment suprême waarop we zo geduldig wachtten, de bezichtiging van de pupjes. Ze waren wakker geworden.
Het ‘K-nest’, de trots van de fokkers. Alle voornamen van de pups beginnen met een K vertelden ze ons. Dat moederhonden fel op bezoek konden zijn wisten we inmiddels wel, maar deze kersverse moederhond was totaal niet van publiek gediend, of niet van ons. Ze wilde haar pups beschermen en kwam agressief op jou afgerend.
‘Ze doet niets hoor,’ zei mevrouw de fokker snel.
Normaal vast niet, nee, dacht ik. De hond rende regelrecht op je kruis af. Het ging te snel om je te beschermen en de hond beukte keihard met haar snuit tegen je zaakje. Ik deed een schietgebedje dat ze niet alsnog haar bek zou openen om er haar tanden in te zetten.
In de huiskamer was intussen herrie ontstaan, één van de honden begon te blaffen en de rest volgde weldra. Zelfs boven dat oorverdovende geblaf uit klonken jouw luide oerkreten. Met de verwensingen die je de moederhond maakte, konden wij een pup bij deze fokker wel op onze buik schrijven.
‘De K staat voor Kloten,’ bromde je. ‘Wat een stinkhuis.’
Je had er geen goed woord meer voor over. Daarna gingen we een tijdje niet meer langs fokkers.
Om het leed te verzachten had ik voor de terugreis mijn jack opgerold op jouw stoel gedrapeerd. We richtten ons op de terugweg maar op de natte geasfalteerde weg, waar we soepel overheen gleden. Ik wilde niet meer denken aan wat er voorlopig niet meer ging. Zo reden we zwijgend naar huis, tot de avond viel en de eerste sterren zich toonden.
‘Sirius,’ wees je.
De helderste ster aan de nachthemel die het eerst zichtbaar is, na zonsondergang, is Sirius. Dat deze ook bekend staat als de Hondsster, de helderste ster in het sterrenbeeld van Grote Hond, vertelde ik je maar niet…

