8 – De puinhopen

In het midden van de opgebroken weg lagen grote bergen zand en puin. We keken naar buiten.
‘Ik wil wel gaan hoor, voor jou,’ zei je, naar mijn zin veel te terughoudend. Ik had gehoopt dat je voor mij boodschappen zou halen. Het was nodig, ík had het nodig voor mijn etentje. Je draalde en werd onrustig.
‘Stuur je mij nou echt door die puinhopen?’
Ja, die puinhopen, die waren er ineens. Iets met vervangen van de riolering in de wijk. Op zich allemaal prima, vond ik, want dat soort dingen moeten ook gebeuren, maar wel jammer dat wij van niets wisten. Onze auto stond nu, als enige van de straat, ingebouwd tussen opgestapelde stoeptegels. Ons huis staat achteraan een doodlopende straat, een hofje met een groen plein en maar één weg erin, of eruit. Nu lag alles open en konden we geen kant meer op. Blijkbaar hadden we de brief met alle informatie ongeopend bij het oud papier gegooid. De buurvrouw had hem wel.
‘Er stond ook een bericht in het sufferdje,’ zei ze er smalend bij toen we ernaar vroegen, maar wilde ons brief noch krantje laten lezen.
Boodschappen sjouwen was nu geen pretje. Ik keek naar je en had het met je te doen. Ik nam een beslissing en zei: ‘Oké, jij je zin, ik ga zelf wel.’
‘Wat? En zojuist moest ik het nog doen.’
Misschien was het mijn teleurgestelde blik geweest die jou uitdaagde, maar het was je eer te na. Jij bent de man in huis en als ik mij met overvolle boodschappentassen durfde te wagen op dit onbegaanbare terrein, dan jij toch zeker ook! Je stond al in de hal je jas en laarzen aan te trekken.
‘Dan gaan we samen!’ zei ik.
Zo struinden we even later met onze grote boodschappentassen en een rugzak over de opgebroken straat. Hoe de mannen-in-oranje-hesjes ons zagen lopen, of eigenlijk banjeren, is mij ontgaan. Wellicht, als ze ons inderdaad hadden zien paraderen, hadden ze vast zoiets gedacht van: wat is dit? Want je verwacht niet dat mensen dapper dwars door en over die bergen zand en puin gaan. Maar wij waren echte hikers, globetrotters, bergbeklimmers! We schuwden geen puinhopen, neen.
Ik dacht, waarom maken ze niet gewoon een fatsoenlijk paadje voor de omwonenden, met van die loopplanken. Die zag ik altijd bij openliggende straten. Dat zou in ieder geval heel wat prettiger lopen dan dit maanlandschap vol kraters.

Een tijdje later liepen we met onze blubberschoenen door de supermarkt. Toen ik naar je keek, zag ik modder op je broek en jas, zelfs op je wangen. Je zag er grappig uit, vond ik.  Hoe ik er zelf uitzag wilde ik niet weten, hoewel ik het wel kon bedenken, gezien de moddervlekken die zich als een legerpratroon op mijn broek toonden.
We liepen met een centimeter of drie aan modder onder onze zolen. Bij iedere stap verloren we klontjes modder en klei. Het viel jou pas op toen een dweilkar werd ingezet om de vloer schoon te dweilen. De kar volgde ons op de voet. Naast het bruin van de blubber, zagen we nu beiden ook rood.
‘Gênant, zeg,’ hoorde ik jou hardop mompelen.
We kochten meer dan we nodig hadden, misschien uit een soort van compensatie voor de overlast.

We zeulden met zware tassen naar huis. De weg leek veel langer dan op de heenweg en de tassen leken steeds zwaarder te worden. Toen we bij de puinhopen kwamen zagen we dat er een groot bord stond. Voetgangers oversteken, stond erop en een grote pijl wees naar de overkant van de straat, waar de mannen-in-oranje-hesjes een keurig paadje hadden gemaakt voor de voetgangers. Precies zo’n pad met van die keurige loopplanken, zoals altijd bij opengebroken straten. Ik haalde mijn schouders op.
‘Pech,’ zei ik. Ik liet me niet kennen. ‘Dat pad is voor de geciviliseerde mensen.’ Ik keek jou aan en jij knikte.
‘Op de heenweg ging dit toch ook prima.’
Dus gingen we voor de tweede maal dwars door het maanlandschap, door kuilen en over puinhopen. Wat kon ons nu nog gebeuren, vies waren we al.
Jij volgde me marcherend. ‘Een, twee, in de maat.’
Gelukkig kwam niemand ons vertellen dat wat we deden eigenlijk niet de bedoeling was.
Later hoorde ik je eens tegen één van je vrienden, die overhoop lag met zijn meisje, zeggen: ‘Tja, iedere relatie heeft zo zijn pieken en dalen. En puinhopen…’ zei je. ‘…puinhopen zijn uitdagingen. Maak daar geen probleem van.’
Hoe wijs klonk dat! Ik dacht aan onze tocht dwars door de modder en kraters.
Ik hoorde jou zuchten. ‘Maar ik geef je gelijk, met vrouwen heb je never a dull moment. Wen daar maar aan!’ Je lachte daarbij en wierp mij een steelse blik toe.
Intussen gingen mijn gedachten uit naar de betere pieken. Bij pieken horen inderdaad dalen. Een moeilijk begaanbare weg vol puinhopen lopen we nooit alleen. Wat ben ik dankbaar dat ik dat samen met jou mag doen. Met de voeten op onze aardbol vol puinhopen, beleven we hemelse liefde, onder ons schuimend melkwegstelsel. Jij en ik.