20 – Klef

Alle begin is moeilijk, zegt men weleens. Onlangs moest ik denken aan toen we nog maar net bij elkaar waren. Wat waren we verliefd. Er waren momenten dat het leek alsof we samen waren gevangen in een soort bubbel, een luchtbel, jij en ik. Tot grote ergernis van omstanders.
‘Hè, wat?’ vroeg jij, dromerig opkijkend. Het was een wonder dat er überhaupt nog informatie onze bel kon binnendringen.
‘Of jullie wat minder klef kunnen doen?’ zei een van mijn zussen nadrukkelijk. Kennelijk ergerde ze zich aan ons, maar wij trokken ons er weinig van aan. Dat er tijdens een familievakantie, tussen de koffie en de koekjes door, werd gezegd dat ‘een tent nu eenmaal niet zulke geluidsdichte muren heeft als de slaapkamer thuis’ en ‘dat sommige mensen dat lijken te zijn vergeten’, geneerde me eerlijk gezegd wel. Ik heb er daarna best nog een tijd over nagedacht. Ik bleef me afvragen wat het dan precies was, waaraan men dan aanstoot nam? Naar ons idee waren we helemaal niet klef, we raakten elkaar zelfs nauwelijks aan, vond ik.
‘Ja, veel te weinig,’ beaamde jij, waarna je me stevig vastpakte en voorzichtig een paar kleine kusjes in mijn nek gaf. Dat mijn familie hiervan walgde, snapten we niet. Mijn familie had grote moeite met adequaat emoties tonen, behalve de walging van andermans genegenheid.
‘Heel opmerkelijk,’ vond jij.

Sommige herinneringen zijn min of meer aan andere gekoppeld. Ook een soort van klef. Ik herinner mij nog goed onze eerste oud en nieuw samen. Althans, het was niet helemaal met zijn tweeën, want we vierden het bij jouw familie. We zaten keurig naast elkaar op de bank en keken elkaar af en toe vanuit onze ooghoeken aan, handje vasthouden, dat was het. Zelfs mijn familie zou het niet klef hebben gevonden. Dat ik hevig naar je verlangde was niet zichtbaar, hoopte ik.
De tv stond de hele avond aan. Waar we bij mijn familie vast en zeker verplicht hoogdravend cabaret hadden moeten meekijken, was het bij jouw familie een of ander suf sportpraatprogramma. Het was een terugblik op het afgelopen jaar, toevallig voornamelijk voetbal, waar we beiden niets mee hadden. Ik vroeg me af waarom zoiets in godsnaam op Oudjaarsavond werd uitgezonden, maar het zal vast ergens logisch zijn. Er waren leukere dingen op tv, maar ik liet het maar. Alles was nog zo pril en het voelde toch iets ongemakkelijk. Uiteindelijk was het je zusje, die later langskwam, die ingreep.
‘Waar kijken jullie nou naar! Pa, wat is dit voor programma?’ Ze nam hem resoluut de afstandbediening uit handen.
‘Oh,’ zei je moeder vanachter haar breiwerk. ‘Je vader heeft iets ontspannends willen uitzoeken.’
‘Sport? Wat ongezellig, waarom dan sport, het is oudejaarsavond!’
‘Eh…’
Toen bekenden jouw ouders dat je vader iets had willen aanzetten om het ijs te breken, als een soort visueel behang, iets dat de conversatie niet hoefde te storen maar ook niet alle aandacht vroeg.
‘Altijd even wennen…’ glimlachte je moeder, terwijl ze naar mij knikte. ‘…met een nieuw familielid erbij.’
Achteraf bleek dat je vader feitelijk geen flauw benul had hoe de tv werkte. Er waren drie afstandsbedieningen, een kastje voor de tv en een soundbar. De enige zender waar je pa een beetje verstand van had was de sportzender, omdat die onder een sneltoets stond geprogrammeerd, maar daar was deze avond dus alleen maar saai gepraat, er was niet eens echt voetbal. Je vader had het niet zo op nieuwe dingen. Dat ik als ‘nieuw ding’ in de kamer zat was toch al uiterst ongemakkelijk en al helemaal op oudjaarsavond. Zo was het dus ook bij jouw familie in het begin: aftasten.

Uiteindelijk tastten wij die avond ook heel wat af. We hadden ons bewust afgezonderd. Jij liet je handen de vrije loop toen we samen in de keuken stonden, ongeveer tien minuten voor twaalf. Mijn verlangen naar jou was intussen bloedheet geworden. Jouw handen voelden als een groots geschenk, een bevrijding. Zo stonden wij daar samen in de keuken, de minuten af te tellen. We knuffelden maar wachtten met een kus. Wat verlangde ik enorm naar jouw kus! We zouden het nieuwe jaar vurig kussend ingaan, dat was ons goede voornemen. Op tv klonk nu een luid aftellen. Ik hoorde jouw familie op de achtergrond vanuit de woonkamer babbelen.
Om de een of andere reden lopen sommige dingen vaak anders dan gepland of verwacht. Jij en ik stonden vlakbij elkaar, de handen ineengevlochten, te wachten op twaalf uur. Precies op het moment dat het vuurwerk begon te klinken en onze lippen nog maar centimeters van elkaar waren verwijderd, kwam je vader de keuken binnen stappen en vloog mij amicaal om de nek. Smak, smak, ik kreeg op iedere wang een zoen.
‘Gelukkig nieuwjaar, meid,’ zei hij joviaal.

Eenmaal weer thuis vroeg ik: ‘Hoe heb je dat nu kunnen laten gebeuren? De eerste kus van dit nieuwe jaar kwam van je vader!’
Je had me schaapachtig aangekeken en je schouders opgehaald.
‘De rest van de nacht samen met jou, dat gaat hij me niet meer afnemen. En daar gaat het toch om?’ Je glimlachte geheimzinnig. Je bleef naar me kijken met je verliefde ogen, terwijl je me stevig tegen je aandrukte. Zo werd het toch nog ‘onze’ eerste nieuwjaarsnacht samen, onder de Melkweg, die helder twinkelde van vreugde bij zoveel passievolle liefde. Lekker klef.

De volgende middag waren we op bezoek bij mijn familie en keken we over de rand van een glas schuimende champagne.
‘Appelbeignetje? vroeg mijn vader uitnodigend. Hij ging met een schaal rond waarop kleverige, onappetijtelijke appelflatsen lagen tentoongesteld.
‘Nee, dank je,’ zei mijn zus. ‘Veel te klef.’
Ze had gelijk. Het enige wat ooit écht klef was waren appelbeignets die na een nacht op een schaal in kleine plasjes kaneel lagen. Hoe vaak had ik niet gezien dat iemand zo’n ding at, met het vettige kaneelsap druipend vanaf de oren, over de kin en op de kleding. Dat je op één januari beter van die dingen kon afblijven, dat wist iedereen toch wel?
‘Dát is pas klef! Niet te vergelijken met ons,’ zei ik je later. Waarop jij één van je wenkbrauwen optrok en hartelijk begon te lachen.
‘Onbegrijpelijk inderdaad. Wij zijn niet zó klef!’

27 – Natte kerst (kerstspecial)

Het was vroeg in de ochtend, daags voor kerst. De lampjes van de kerstboom brandden gezellig en het was rustig en vredig in onze kerststal. Het einde van het jaar roept een soort bezinning op. Grote Vragen komen dan bij me op. Vragen waar iedereen, in meer of mindere mate, aan het einde van het jaar ‘last’ van heeft. Ik dus ook. Vragen over de zin der dingen. Waarop wachten mensen in deze tijd? Het kerstkind, misschien? Wat is hun hoop en welke wensen leven er vandaag de dag? Dit jaar werd het te erg met de Grote Vragen, want ik dacht zelfs na over dikke baby’s in een stal.
Afgelopen weken, op weg naar kerst, had ik veel kerststalletjes gezien waar al ruim voor kerst een mollige kindje Jezus vroegtijdig in de kribbe lag, in plaats van dat hij er op kerstavond in werd gelegd. Niet iedere staldesigner heeft even veel smaak, vond ik. Het had me zeer verbaasd om een beeldje, dat toch echt niet anders kan worden gezien dan als afbeelding van onze lieve Heer, vroegtijdig in de kribbe te leggen waar het dan kon liggen pronken met zijn corpulente lijfje. Eigenlijk vond ik het niet kunnen maar op zijn minst was het opmerkelijk te noemen. Alsof die plastic beeldjes werkelijk op Jezus moesten lijken, in plaats van een geromantiseerde hedendaagse commerciële weergave. Wie had dit bedacht en waarom?

De kerststal en het gebruik van het naspelen van het kerstspel was bedacht door de Heilige Franciscus, dat wist ik. Dat Jezus misschien in een grot was geboren in plaats van een stal maakt mij niet zoveel uit. Maar hoe kan je als Designer van zo’n stalletje in godsnaam op het idee komen om zo’n lelijke dikke baby erin te leggen? Hoe kon iemand die voor het vak van ontwerper op een speciale school was geweest, Jezus Christus zo afschuwelijk en zelfs protserig afbeelden? Nog verbazingwekkender is dan de vraag wie zoiets koopt? Ik snap ook wel dat wanneer je een complete kerststal aanschaft, dat je het niet kan maken om te zeggen: ‘Ja, die nemen we, maar laat kindje Jezus maar zitten, die vinden we te lelijk.’
Verder verbaasde het me dat het blijkbaar ‘gewoon’ was, zo’n mollige baby. Echte baby’s zijn vaak veel te dik.

Sommige mensen zetten de kerstboom al in oktober in de kamer en de stal wordt compleet gevuld. Zelfs de wijzen staan zich al te verdringen tussen herders en schapen, terwijl het kindje pas maanden later met kerst geboren zal worden. Heel gewoon tegenwoordig, ja. In ons stalletje dit jaar geen vroeggeboorte, gelukkig. De sfeer in onze stal was hooggespannen. We waren in blijde verwachting voor komende kerstnacht. Voor de kinderen was het een bijzonder moment, om middenin de nacht op te staan en naar de kerk te gaan. Bij thuiskomst zouden we het kindje in de stal leggen en daarna beschuit met muisjes eten, want dan was er wel een baby geboren. En niet zomaar een baby. Een groot feest zou het worden!

Buiten was het donker toen jij het gordijn een klein stukje opzij schoof.
‘En?’ vroeg ik hoopvol.
‘Nat,’ zei je ernstig.
‘Oh,’ zuchtte ik. ‘Ik hoop dat het straks wel droog is, als ik met de hond naar buiten moet.’
De afgelopen week had het de hele week gestormd en de gierende wind had plaats gemaakt voor fikse regenval. Het weer hebben we niet in de hand, dat was nu eenmaal altijd wat het was, kerst of geen kerst.
Voor mij was dit dan meteen een antwoord op een Grote Vraag, één die iedereen zichzelf ooit zal stellen. We willen alles in ons leven designen, naar eigen smaak inrichten, controleren en in de hand houden. We willen alles plannen, maar het loopt altijd anders. Wanneer we merken dat niets gaat zoals gepland dan komt het moment dat we beseffen dat wij helemaal niets te zeggen hebben. Eigenlijk hebben we nergens werkelijk controle over. Het is niet aan ons. Mensen schieten dan pas in de échte (kerst)stress zoals door velen in die donkere dagen wordt ervaren…
Maar is het niet Jezus die rust en kalmte brengt? Een vredige landing maakt in onze stal? Ons leidt door het leven en onze moeilijkheden? Hoe hard men het ook ontkent, we hebben Hem wel nodig, zegt jouw vriend Chris altijd.

Ik werd uit mijn overpeinzingen gewekt.
‘Ik heb gehoord dat het de natste kerst ooit wordt,’ zei je.
Ik dacht na over wat je net zei. Je zat daar met je foute kerstpyjama half opengeknoopt. Ik keek naar je en zag dat je grote moeite had een lach te onderdrukken.
‘Hè, echt? De natste kerst ooit?’ herhaalde ik, nog wat afwezig.
Breed grijnzend keek je me aan en knikte bevestigend.
‘Hm, hm. Nat, ja. Heel nat.’
Oh, oh, dacht ik, begint dat nu al zo vroeg op de ochtend? Ik voelde de bui al hangen… Jij dacht vast dat ik je niet doorhad? Waar je met je foute grapjes op aan stuurde? Als dáár geen nattigheid van kwam…
Ik deed alsof ik je opmerking heel serieus nam. Zo serieus mogelijk, zei ik dat ik het heel begrijpelijk vond allemaal.
‘Kijk, zo zie je maar. We kunnen alles willen regelen, maar er zijn zoveel dingen die we gewoon niet in de hand hebben,’ zuchtte ik. ‘Zo valt ons hele kerstfeest in het water. Heb je zo vroeg in de ochtend nog meer nare weerberichten voor me? Dat we geen witte kerst hebben dit jaar, zoals de afgelopen jaren ook al niet het geval was, daar zijn we inmiddels wel aan gewend, maar de natste kerst ooit… En het leven is al zo nat, een tranendal!’ zei ik overdreven getergd.
Misschien had je een knuffel verwacht, maar niet dit. Ik probeerde niet te lachen, maar je merkte dat toch op en had in de gaten dat ik er net zo goed een dolletje van maakte. Ik snapte heel goed waarin jij zin had.
‘Ach,’ zei je. ‘Wanneer het buiten regent is het binnen extra gezellig.’
Dat was voor mij geen Grote Vraag! Ik was het met je eens en vond het een mooi plan voor de natste kerst ooit. Wat hadden we het gezellig samen met kerst onder onze Melkweg, waar in deze tijd één ster aan de hemel hartstochtelijk feller brandde, om ons de weg te wijzen naar de stal van ons leven. De stal waar de Liefde woont.

Toegift: verwarmende kerstwens
Kom Heer, ook in onze stal en breng ons liefde.
Moge onze lieve Heer, Jezus Christus, de harten van de mensen verwarmen en in vuur en vlam zetten. Moge de Heer een onblusbaar vuur van liefde ontsteken in ons hart en ziel. Wakker het aan, opdat we kiezen voor liefde, nu en telkens weer.
Dank U lieve Heer, onze God en Verlosser.
Welkom in de stal.
Amen.

 

26 – Verlichting

Al een paar dagen werd ik verrast door de invallende duisternis, terwijl ik echt was vertrokken toen het buiten nog licht was. Angstvallig was ik op de stoep gaan lopen in plaats van midden op de fietsstraat, zoals gewoonlijk. In het donker zie ik niet zo goed, dat is hinderlijk vervelend. Een paar keer schrok ik van langsrazend verkeer omdat ik ze niet op tijd had gezien. Ik was me bewust van het feit dat ze mij, gehuld in mijn lange zwarte jas, óók niet goed konden zien. Onze hond was nauwelijks zichtbaar vanwege zijn donkere vacht. Meid, wat ben je suïcidaal bezig, dacht ik.
Toen ik het je thuis vertelde schudde jij je hoofd, maar maakte je niet druk.
‘Het komt wel goed schatje,’ zei je.

Vanavond was het weer mijn beurt voor de avondwandeling. Blijkbaar wilde jij mij niet zomaar laten gaan en kwam achter me staan voor een kusje in mijn nek. Ik voelde gefrunnik op mijn rug en bij mij nek, gevolgd door het kusje. Opnieuw ging ik het duister in om als een soort kamikazepiloot mijn leven te riskeren. Eigenlijk zou ik lampjes moeten kopen, dacht ik een paar straten verder.

Het was etenstijd en er was geen hond op straat. Nu ja, bijna dan. Helaas zat mijn hond niet in het schijnsel van een lantaarnpaal te poepen, wat betekende dat ik moest zoeken naar de grote boodschap. Precies op dat moment klonk een groet. Het was een ander baasje. Ik werd gezien! Mooi, dacht ik, lampjes bleken dus niet noodzakelijk.

Bij het laatste huis van de wijk stapte een man uit zijn auto. Hij droeg een ouderwetse regenjas en zette een hoed op zijn hoofd. Hij groette en wel bijzonder hartelijk.
‘Avond, heer, weertje hè!’ zei hij met zijn opmerkelijke accent.
‘Ja, heerlijk weertje,’zei ik. ‘Goedenavond.’In het voorbijgaan gniffelde hij. Wat is dat nu, dacht ik, lacht hij me uit? Ik haalde mijn schouders op, maar begreep er niks van. Ik zette de pas erin.

Op de terugweg naderde ik het frietkot. Daar was het druk en er stonden veel geparkeerde auto’s. Ik zag mezelf in de autoruiten en begon te lachen. Ik zag wat jij thuis had gedaan, met jouw gefrunnik achter mijn rug. Ik zag jouw fietslampje knipperend op mijn rug bungelen. Je wilde duidelijk langer van mijn aanwezigheid genieten en mij veilig over straat laten gaan. Over dat lampje had ik eerder grappend gezegd dat het red-light-district er niets bij is en had hard gelachen om mijn foute grap. Nu zag ik mezelf voorbij knipperen. Het lampje was inderdaad niet te missen. Bij het frietkot stonden bijna alleen maar papa's die, blijkbaar, op zaterdagavond moesten koken. De gezinszakken friet vlogen de tent uit. Terwijl ik wachtte op weer een plasje van ons hondje, vond een der vaders het nodig om een opmerking te maken over de felle verlichting op mijn rug.
‘Zo dame, je bent goed zichtbaar! Valt wel op, hè!’
‘Ja, valt zeker op,’ vond een ander.
‘Mooi rood lichtje,’ werd er ook gezegd. Iedereen vond er wat van en ik voelde me ongemakkelijk.
‘Het is wel een achterlicht, heren. Die zijn altijd rood,’ zei ik.
De hond had ineens zijn zinnen gezet op een volgende paal en ik liep door.

Ik moest aan je denken. Ondanks de lollig bedoelde opmerkingen was ik toch blij. Blij met jou en je goede zorg voor mij! Tevreden was ik en dankbaar om met jou verlicht te mogen leven onder onze grote Melkweg. Helder verlicht door onze liefde en... een of ander fel, knipperend, rood achterlicht op mijn rug.

Jij had dat knipperende licht al zien aankomen en zwaaide de voordeur open.
‘Dag, schatje. Fijn gewandeld?’ vroeg je grijnzend. Ik vertelde je over mijn wandeling en de ontmoetingen.
‘Je had echt niet door dat er een lampje op je rug hing?’ vroeg je. ‘Dat je dat nog steeds niet door had, toen je bij het laatste huis van de wijk was!’ Het verbaasde je. ‘Die man met zijn regenjas en hoed groet ik bijna iedere keer als ik de avondwandeling maak. Misschien herkende hij het lichtje op je rug en dacht hij dat ik voorbij kwam. Dat zal best even schrikken zijn geweest voor hem,’ lachte je geamuseerd. ‘In plaats van een man als ik was het een kleine dame zonder baard.’
‘Ja, ja,’ knikte ik. Wat mannen toch grappig vinden.

3 – Het schuim en de bellen

‘De Melkweg, ieder sterrenstelsel eigenlijk, is een soort schuim. Het zit vol bellen...’ zei jij, starend naar het heelal. Je had het ergens gelezen zei je. We lagen samen op onze rug in het gras en keken de sterren uit de hemel.
‘Ja,’ beaamde ik. ‘Bellen.’
We leken samen in een bel gevangen. Had ik jou in een bel gevangen of was het andersom? Ik wenste dat onze bubbel nooit kapot zou springen, want ik wist wat het zou betekenen. Wanneer een bel eenmaal is gesprongen, is er niets meer. Even leek het of onze zielen in de bubbel zo vermengd waren dat ik dacht mezelf te horen spreken. We zwegen een tijd. Ergens wisten we, jij en ik, hoe liefde kwetsbaar als een bel kan zijn.

We gingen nauwelijks samen weg en dit was een van de weinige keren dat we dat wel deden. Je had een uitje geboekt. Ik zie ons nog samen in dat hotel, in dat veel te kleine bad. Eigenlijk was het niet meer dan een wastobbe. Te klein voor één van ons en toch wilden we er samen in. We lieten ons een gezamenlijk bad niet afnemen. Er stonden kleine flesjes shampoo en badschuim in de badkamer en toen ik eraan geroken had dacht ik onwillekeurig: nou, dit is pas lekker als we tachtig zijn, misschien. Mijn aangetrouwde opa, de tweede man van mijn oma, die rook ook altijd zo. Ik twijfelde of ik ze weg zou zetten maar was even afgeleid. Waarschijnlijk moet jij hetzelfde gedacht hebben, want even later waren ze weg. Mooi.
Op een bepaald moment lokte je me naar de badkamer. Je wilde me verrassen! Ik vond het amusant jou daar te zien staan, breed grijnzend en uitnodigend naakt. De tobbe liep zowat over van het badschuim, de bellen kropen over de rand en we zaten er nog niet eens in. Ik gniffelde, mijn opa was inmiddels dood, maar zijn geur vulde wel de badkamer. Nu kreeg het baden een heel andere associatie, maar ik wilde het mij niet laten afnemen. Jij evenmin. Dus kropen we in de tobbe. Ik moest mijn benen bijna in mijn nek leggen om erin te passen, heel onhandig, maar we zetten door in naam van de romantiek. Wat waren we nog jong. Ik zag je tussen de bellen.
De nacht die volgde was een van de bijzonderste in zijn soort. Je hebt mij vaak de sterren aan de hemel laten zien, maar nu zag ik sterretjes van het vele bukken om de badkamervloer schuimvrij te maken. Het kostte zowat nog een dag voor we al het schuim weggespoeld kregen. Jij vroeg je af of er bij het hotelmanagement iets zou opvallen aan de badkamer.
‘Dit doen we niet vaak,’ zei je en toverde, vanonder het dekbed, een grote fles champagne tevoorschijn. En een bijbehorende glimlach.
‘Romantisch,’ vond ik.
‘Het is alcoholvrije,’ zei je en dat begreep ik ook wel, want ik dronk nooit alcohol. Je glimlachte ondeugend. ‘Wilde jij niet rijden?’
Het klonk best wel vreemd uit jouw mond - normaal zei je dit soort dingen nooit hardop. Omdat ik de kwetsbare bel waarin wij elkaar gevangen hielden, hoe dan ook wilde behouden, zei ik daar niets over. Je maakte de champagnefles enthousiast open en toen ging er iets mis. Je had van mij de fles overal mogen openen behalve boven mijn helft van het bed. De bellen en het schuim spoten zo hevig uit de fles dat het leek op een oerknal in onze kamer. Het schuim van onze Melkweg. De champagnegeur overtrof de opa-geur, alles rook ernaar. De volgende dag liepen we schuldbewust met onze rolkoffertjes het hotel uit. We konden dit vast nog lang navertellen. De verhalen kwamen, net als de bellen, in geur en kleur.

2 – In het begin

‘Wat heb jij lang moeten wachten,’ zei ik. We ontmoetten elkaar op een zonnige lentedag in de dierentuin.
‘Ach,’ zei jij. ‘Het overkomt de beste, maar je weet hoe die dingen gaan, wanneer je lange tijd alleen op deze wereld rondloopt. Zonder jou was ik als een dotter zonder vijver...’ Je keek in de verte of de pinguïns al werden gevoerd. Je wilde graag zien hoe ze dan zo parmantig in een rijtje klaar staan voor een visje.
‘Wij hadden geen dotters.’ Je stem klonk zacht in het ruisen van de wind, maar droeg ver genoeg om mijn hart binnen te dringen. ‘Want eigenlijk hadden we ook geen vijver,’ bekende je.
Jij kende gemis net zoals ik, dacht ik.
‘Ik heb altijd geweten dat er iemand zoals ik rondliep in de Melkweg,’ zei ik.
We werden gedreven door de zuchtende wind en ik babbelde maar wat over de dieren die we zagen, terwijl we langs de giraffen en de olifanten liepen.
‘Van sommige dieren weet ik maar nauwelijks iets af,’ bekende jij. We stonden stil bij de pekari’s.
‘Ik begrijp van mensen al zo weinig,’ grapte ik.
‘Mensen zijn wonderlijk. Niet iedereen is als een halsbandpekari, maar ik…’ De rest van je zin slikte je in. Ik vermoedde dat je je liefde wilde uitspreken, maar iets had je tegengehouden. Wilde je je niet opdringen? Mijn hart maakte sprongetjes. Ik glimlachte, want ik wist dat deze dieren onvoorwaardelijke bijstand geven aan hun soortgenoten, had ik zojuist gelezen.
‘Handig dat er informatiebordjes bij staan, toch?’ wees je.
‘Heel handig, ja,’ bevestigde ik. Was dat bij mannen ook maar het geval, dacht ik, dan had ik heel wat meer van jou begrepen. Waarom je iets wel of juist niet deed. Soms zei je van die rake dingen. Je opmerking over de halsbandpekari’s raakte mij trouwens, achteraf gezien, pijnlijk, maar dat had ook niet op een bordje gestaan. Ik zei het je maar niet. In mijn beleving werd je waar je liefde geven wil verguisd. Wat had ik een hoop tegenwerking en tegenslag ontmoet in mijn leven. En nu? Ik keek naar je en was, tot over mijn oren, smoorverliefd.
We hadden het fijn samen in de dierentuin. De hele dag droomde ik van dotters en wenste ons een vijver vol leven. In die staat van zijn waande ik ons samen, maar noch vijver, noch dotter was de reden van ons samenzijn. Onze levensdromen werden werkelijkheid, dat beloofden we elkaar die dag in de dierentuin.
Het grote zwarte zwerk vol sterren, toonde ons nachten vol verlangens. We hielden van elkaar, we kregen verkering, gingen samen verder op deze aardkloot, ergens zwevend in de ruimte onder en in de Melkweg.

1 – Erin of eronder

Er moest een afspraak worden ingepland voor een etentje met onze vrienden. Jij en ik trokken bijna tegelijkertijd de digitale agenda, we waren nu al zó op elkaar ingespeeld...
Aan een half woord hadden we vaak al genoeg. Toch leek het alsof ik je gisteren voor het eerst ontmoette. Ik bladerde door de agenda voor het etentje en toen zag ik het staan: 14 februari. Met een hartje erbij. Die datum was helemaal niet meer zo ver weg. Die dag zouden we een jaar bij elkaar zijn.
‘Wat zullen we dan doen, samen, het is leuk om te vieren, toch?’ wees ik naar de 14e februari.
Je keek me aan.
‘Kan niet,’ zei je. ‘Ik heb dan een belangrijke vergadering, waarbij ik echt niet mag wegblijven.’
Toch beloofde je me te zullen verrassen, maar waarmee wilde je niet verklappen, want dan was het geen verrassing meer.
Die verrassing maakte me wel gespannen. Erg gespannen, want ik hield graag de controle over alle dingen, inclusief verrassingen. De week die volgde was ik daarom erg gestrest. Ik stelde me voor dat je iets voor me in petto had. Zou ik er blij mee zijn? Misschien had je een ring voor me gekocht of een ander mooi sieraad of misschien gingen we naar een concert van mijn favoriete band of misschien bestelde je wel een vliegtuigje met een spandoek met lieve woorden of maakten we een luchtballonvaart om romantisch samen de hemel te verkennen...
Ik vond het héél spannend en dat niet alleen, maar de gedachte aan volledige overgave eraan maakte me enorm bang. Ik sliep onrustig en bleef de agenda checken, maar 14 februari kwam maar één dag per dag dichterbij. Ik hield het niet meer toen ik zag dat het nog twee weken zou duren voordat het 14 februari zou zijn. Nóg twee weken in spanning zitten, dat ging niet.
‘Voor zover je het nog niet wist,’ begon ik. ‘Ik houd niet van verrassingen.’
Je lachte. ‘Wordt het je nu al teveel, Miss Curious? En je moet nog twee weken wachten!’
Ik kreeg een rood hoofd. Ik vroeg me af of je had gemerkt dat ik in je zakken had gevoeld, op zoek naar bonnetjes? Zó erg was het dus. Het was mijn angst, dacht ik, maar zoiets durfde ik niet toe te geven.
‘Geeft niets, ik kan het je nu al zeggen, maar of dat nou echt zo leuk is?’ zei je schouderophalend.
Ik knikte gretig. ‘Zeg het maar!’
Je keek me liefdevol aan en onthulde je verrassing.
‘Ik heb een tegeltje voor je besteld,’ glimlachte je. ‘Zo’n tegeltjeswijsheid, weet je wel. Het tegeltje moet dan nog wel even liggen, maar als we later samen een huisje hebben kunnen we het mooi in de wc ophangen. Lijkt me gaaf?’
Alle ballonvaarten, sieraden en weekendjes weg verdwenen uit mijn gedachten. Tegeltje, hoorde ik dat nu echt?
‘Hm, ja, leuk,’ knikte ik. ‘Inderdaad heel gaaf.’
Ik probeerde zo enthousiast mogelijk te klinken. Wist jij wel dat een tegeltje heel wat anders was dan een ballonvaart of een hemels concert?
Nadat jij jouw verrassing had onthuld speurde ik het internet af naar websites waar tegeltjes werden verkocht. Ik wilde graag weten wat voor soorten tegeltjes er waren zodat ik een beetje kon inschatten wat jij dan gekozen had. Ik verwachtte dat je kon kiezen uit een beperkt aantal tegeltjes, maar de keuze bleek juist reuze. Het was zelfs mogelijk om je eigen tegeltje samen te stellen, met eigen tekst. Nu wist ik dus nog steeds niks, behalve dat het ging om een tegeltje.

Eindelijk was het zover!
Het was Valentijnsdag en ons jubileum. We hadden officieel, of eigenlijk officieus, één jaar verkering. Eigenlijk gingen we al langer samen en was ik al veel langer gek op jou, maar toch was dit een bijzondere dag. Een spannende dag. We zouden elkaar pas ‘s avonds zien. Ik had mijn best gedaan met koken en wachtte op je, met de gerechtjes al op tafel. Vandaag had ik er de tijd voor gehad.
Véél later dan je gezegd had kwam je thuis. Het viel me tegen, want het eten werd er niet lekkerder op, al hadden de rechauds het een beetje op temperatuur gehouden.
‘De vergadering liep nogal uit en er was natuurlijk file,’ zei je verontschuldigend.
‘Snap ik,’ mompelde ik. Ik kon mij wat voorstellen bij een file, alle mannen waren immers onderweg geweest naar hun vrouwtje.
‘Ik ben blij dat je er bent. Zullen we maar aan tafel gaan? Ik heb honger gekregen en het eten…’
Ik wilde zuchten, maar kreeg er de kans niet toe, want je pakte me stevig vast en kuste me hartstochtelijk. Daarna gingen we aan tafel. Je prees mijn kookkunsten de hemel in. Dat was je geraden ook, grapte ik. We hadden het heel gezellig.

Toen kwam het moment dat jij je tas erbij pakte.
‘Ik heb wat voor je,’ zei je. ‘Een kleinigheidje.’
Ik keek vol spanning naar het presentje.
‘Doe voorzichtig ermee,’ zei je. ‘Het kan kapot.’
Voorzichtig opende ik het. Het was inderdaad een tegeltje en erop stond:
Ik houd van jou, tot de sterren en de maan en terug. Jij bent de allerliefste onder de Melkweg. Ik blijf voor altijd de jouwe.
Daaronder, met kleine lettertjes, van mij voor jou.
‘Wat een verrassing,’ zei ik, toch ontroerd. ‘Heel romantisch. En hemels ook, tot de sterren en de maan en terug! En dat allemaal onder de Melkweg, wow!’
‘Ja, vond ik ook leuk, ik dacht het moet iets met de Melkweg zijn, maar wat heb je er eigenlijk mee?’ vroeg je geïnteresseerd.
Ik haalde mijn schouders op. ‘De Melkweg is cool, toch?’
Ik was werkelijk verrast. Zo’n soort tekst had ik niet van je verwacht. Ik dacht dat je een of andere flauwe slogan had uitgekozen. Een grapje zoals altijd. Ineens had ik grote spijt van het tegeltje dat ik voor jou uitkoos. Ik gaf het je toch maar en jij bleek nog meer verrast dan ik was geweest.
‘Dat had je nou niet hoeven doen. Zelf bedacht?’ Je grijnsde.
Op mijn tegeltje voor jou stond een gezegde dat ik inderdaad zelf had bedacht: Beter één lieve man onder de duim, dan tien nare mannen in een bad vol schuim… Iets met mannen had me leuk geleken. Eronder stond, met grotere letters, lovebirds forever. Dit laatste had ik ergens in een tijdschrift zien staan, met een grappig plaatje erbij. Dat zag er heel romantisch uit, maar nu op een tegeltje leek het bij nader inzien eigenlijk maar onzin. Onze namen en de datum stonden eronder.
‘Leuk hoor!’ zei je vrolijk.
Daarna gingen we samen koffiedrinken en hadden we een intieme avond samen, maar zoals altijd bleef ik maar piekeren. Ik dacht de hele avond na over de teksten op de tegeltjes.
Het was al laat op de avond toen ik zoiets vroeg als: ‘Is het niet ín de Melkweg? De aarde is er toch van? We zitten toch in het Melkwegstelsel en niet eronder?’
Je keek me verstoord aan, alsof je me niet begreep. ‘Zit je daar nu al de hele avond op te broeden,’ zei je licht geraakt. ‘Ik vond je al zo afwezig.’
‘Nee, hoor, niet de hele avond, maar het is erin, in plaats van eronder.’
‘Oh, weet ik veel. Als ik naar boven kijk en die Melkweg zie, dan zijn we er toch onder? Dan is die Melkweg toch boven ons?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Erin,’ beweerde ik stellig.
‘Dus jij wil er niet onder?’ Je speelde ongeïnteresseerdheid.
Dat je mijn opmerking niet vergeten was bleek later die avond. Je liet me hard werken tijdens onze vrijpartij. Dit beviel me wel, samen in één kamer, ergens op aarde, in de hemelse Melkweg. Mij krijg je niet eronder!
Een dag later, de eerste dag van ons tweede jaar, hingen we de tegeltjes op in de keuken. Je wilde bij me intrekken, zei je. Ik sprong in je armen. Vanaf die dag beleefden we samen alle avonturen ‘onder de Melkweg’.