3 – Het schuim en de bellen

‘De Melkweg, ieder sterrenstelsel eigenlijk, is een soort schuim. Het zit vol bellen...’ zei jij, starend naar het heelal. Je had het ergens gelezen zei je. We lagen samen op onze rug in het gras en keken de sterren uit de hemel.
‘Ja,’ beaamde ik. ‘Bellen.’
We leken samen in een bel gevangen. Had ik jou in een bel gevangen of was het andersom? Ik wenste dat onze bubbel nooit kapot zou springen, want ik wist wat het zou betekenen. Wanneer een bel eenmaal is gesprongen, is er niets meer. Even leek het of onze zielen in de bubbel zo vermengd waren dat ik dacht mezelf te horen spreken. We zwegen een tijd. Ergens wisten we, jij en ik, hoe liefde kwetsbaar als een bel kan zijn.

We gingen nauwelijks samen weg en dit was een van de weinige keren dat we dat wel deden. Je had een uitje geboekt. Ik zie ons nog samen in dat hotel, in dat veel te kleine bad. Eigenlijk was het niet meer dan een wastobbe. Te klein voor één van ons en toch wilden we er samen in. We lieten ons een gezamenlijk bad niet afnemen. Er stonden kleine flesjes shampoo en badschuim in de badkamer en toen ik eraan geroken had dacht ik onwillekeurig: nou, dit is pas lekker als we tachtig zijn, misschien. Mijn aangetrouwde opa, de tweede man van mijn oma, die rook ook altijd zo. Ik twijfelde of ik ze weg zou zetten maar was even afgeleid. Waarschijnlijk moet jij hetzelfde gedacht hebben, want even later waren ze weg. Mooi.
Op een bepaald moment lokte je me naar de badkamer. Je wilde me verrassen! Ik vond het amusant jou daar te zien staan, breed grijnzend en uitnodigend naakt. De tobbe liep zowat over van het badschuim, de bellen kropen over de rand en we zaten er nog niet eens in. Ik gniffelde, mijn opa was inmiddels dood, maar zijn geur vulde wel de badkamer. Nu kreeg het baden een heel andere associatie, maar ik wilde het mij niet laten afnemen. Jij evenmin. Dus kropen we in de tobbe. Ik moest mijn benen bijna in mijn nek leggen om erin te passen, heel onhandig, maar we zetten door in naam van de romantiek. Wat waren we nog jong. Ik zag je tussen de bellen.
De nacht die volgde was een van de bijzonderste in zijn soort. Je hebt mij vaak de sterren aan de hemel laten zien, maar nu zag ik sterretjes van het vele bukken om de badkamervloer schuimvrij te maken. Het kostte zowat nog een dag voor we al het schuim weggespoeld kregen. Jij vroeg je af of er bij het hotelmanagement iets zou opvallen aan de badkamer.
‘Dit doen we niet vaak,’ zei je en toverde, vanonder het dekbed, een grote fles champagne tevoorschijn. En een bijbehorende glimlach.
‘Romantisch,’ vond ik.
‘Het is alcoholvrije,’ zei je en dat begreep ik ook wel, want ik dronk nooit alcohol. Je glimlachte ondeugend. ‘Wilde jij niet rijden?’
Het klonk best wel vreemd uit jouw mond - normaal zei je dit soort dingen nooit hardop. Omdat ik de kwetsbare bel waarin wij elkaar gevangen hielden, hoe dan ook wilde behouden, zei ik daar niets over. Je maakte de champagnefles enthousiast open en toen ging er iets mis. Je had van mij de fles overal mogen openen behalve boven mijn helft van het bed. De bellen en het schuim spoten zo hevig uit de fles dat het leek op een oerknal in onze kamer. Het schuim van onze Melkweg. De champagnegeur overtrof de opa-geur, alles rook ernaar. De volgende dag liepen we schuldbewust met onze rolkoffertjes het hotel uit. We konden dit vast nog lang navertellen. De verhalen kwamen, net als de bellen, in geur en kleur.