2 – In het begin

‘Wat heb jij lang moeten wachten,’ zei ik. We ontmoetten elkaar op een zonnige lentedag in de dierentuin.
‘Ach,’ zei jij. ‘Het overkomt de beste, maar je weet hoe die dingen gaan, wanneer je lange tijd alleen op deze wereld rondloopt. Zonder jou was ik als een dotter zonder vijver...’ Je keek in de verte of de pinguïns al werden gevoerd. Je wilde graag zien hoe ze dan zo parmantig in een rijtje klaar staan voor een visje.
‘Wij hadden geen dotters.’ Je stem klonk zacht in het ruisen van de wind, maar droeg ver genoeg om mijn hart binnen te dringen. ‘Want eigenlijk hadden we ook geen vijver,’ bekende je.
Jij kende gemis net zoals ik, dacht ik.
‘Ik heb altijd geweten dat er iemand zoals ik rondliep in de Melkweg,’ zei ik.
We werden gedreven door de zuchtende wind en ik babbelde maar wat over de dieren die we zagen, terwijl we langs de giraffen en de olifanten liepen.
‘Van sommige dieren weet ik maar nauwelijks iets af,’ bekende jij. We stonden stil bij de pekari’s.
‘Ik begrijp van mensen al zo weinig,’ grapte ik.
‘Mensen zijn wonderlijk. Niet iedereen is als een halsbandpekari, maar ik…’ De rest van je zin slikte je in. Ik vermoedde dat je je liefde wilde uitspreken, maar iets had je tegengehouden. Wilde je je niet opdringen? Mijn hart maakte sprongetjes. Ik glimlachte, want ik wist dat deze dieren onvoorwaardelijke bijstand geven aan hun soortgenoten, had ik zojuist gelezen.
‘Handig dat er informatiebordjes bij staan, toch?’ wees je.
‘Heel handig, ja,’ bevestigde ik. Was dat bij mannen ook maar het geval, dacht ik, dan had ik heel wat meer van jou begrepen. Waarom je iets wel of juist niet deed. Soms zei je van die rake dingen. Je opmerking over de halsbandpekari’s raakte mij trouwens, achteraf gezien, pijnlijk, maar dat had ook niet op een bordje gestaan. Ik zei het je maar niet. In mijn beleving werd je waar je liefde geven wil verguisd. Wat had ik een hoop tegenwerking en tegenslag ontmoet in mijn leven. En nu? Ik keek naar je en was, tot over mijn oren, smoorverliefd.
We hadden het fijn samen in de dierentuin. De hele dag droomde ik van dotters en wenste ons een vijver vol leven. In die staat van zijn waande ik ons samen, maar noch vijver, noch dotter was de reden van ons samenzijn. Onze levensdromen werden werkelijkheid, dat beloofden we elkaar die dag in de dierentuin.
Het grote zwarte zwerk vol sterren, toonde ons nachten vol verlangens. We hielden van elkaar, we kregen verkering, gingen samen verder op deze aardkloot, ergens zwevend in de ruimte onder en in de Melkweg.