3 – Het schuim en de bellen

‘De Melkweg, ieder sterrenstelsel eigenlijk, is een soort schuim. Het zit vol bellen...’ zei jij, starend naar het heelal. Je had het ergens gelezen zei je. We lagen samen op onze rug in het gras en keken de sterren uit de hemel.
‘Ja,’ beaamde ik. ‘Bellen.’
We leken samen in een bel gevangen. Had ik jou in een bel gevangen of was het andersom? Ik wenste dat onze bubbel nooit kapot zou springen, want ik wist wat het zou betekenen. Wanneer een bel eenmaal is gesprongen, is er niets meer. Even leek het of onze zielen in de bubbel zo vermengd waren dat ik dacht mezelf te horen spreken. We zwegen een tijd. Ergens wisten we, jij en ik, hoe liefde kwetsbaar als een bel kan zijn.

We gingen nauwelijks samen weg en dit was een van de weinige keren dat we dat wel deden. Je had een uitje geboekt. Ik zie ons nog samen in dat hotel, in dat veel te kleine bad. Eigenlijk was het niet meer dan een wastobbe. Te klein voor één van ons en toch wilden we er samen in. We lieten ons een gezamenlijk bad niet afnemen. Er stonden kleine flesjes shampoo en badschuim in de badkamer en toen ik eraan geroken had dacht ik onwillekeurig: nou, dit is pas lekker als we tachtig zijn, misschien. Mijn aangetrouwde opa, de tweede man van mijn oma, die rook ook altijd zo. Ik twijfelde of ik ze weg zou zetten maar was even afgeleid. Waarschijnlijk moet jij hetzelfde gedacht hebben, want even later waren ze weg. Mooi.
Op een bepaald moment lokte je me naar de badkamer. Je wilde me verrassen! Ik vond het amusant jou daar te zien staan, breed grijnzend en uitnodigend naakt. De tobbe liep zowat over van het badschuim, de bellen kropen over de rand en we zaten er nog niet eens in. Ik gniffelde, mijn opa was inmiddels dood, maar zijn geur vulde wel de badkamer. Nu kreeg het baden een heel andere associatie, maar ik wilde het mij niet laten afnemen. Jij evenmin. Dus kropen we in de tobbe. Ik moest mijn benen bijna in mijn nek leggen om erin te passen, heel onhandig, maar we zetten door in naam van de romantiek. Wat waren we nog jong. Ik zag je tussen de bellen.
De nacht die volgde was een van de bijzonderste in zijn soort. Je hebt mij vaak de sterren aan de hemel laten zien, maar nu zag ik sterretjes van het vele bukken om de badkamervloer schuimvrij te maken. Het kostte zowat nog een dag voor we al het schuim weggespoeld kregen. Jij vroeg je af of er bij het hotelmanagement iets zou opvallen aan de badkamer.
‘Dit doen we niet vaak,’ zei je en toverde, vanonder het dekbed, een grote fles champagne tevoorschijn. En een bijbehorende glimlach.
‘Romantisch,’ vond ik.
‘Het is alcoholvrije,’ zei je en dat begreep ik ook wel, want ik dronk nooit alcohol. Je glimlachte ondeugend. ‘Wilde jij niet rijden?’
Het klonk best wel vreemd uit jouw mond - normaal zei je dit soort dingen nooit hardop. Omdat ik de kwetsbare bel waarin wij elkaar gevangen hielden, hoe dan ook wilde behouden, zei ik daar niets over. Je maakte de champagnefles enthousiast open en toen ging er iets mis. Je had van mij de fles overal mogen openen behalve boven mijn helft van het bed. De bellen en het schuim spoten zo hevig uit de fles dat het leek op een oerknal in onze kamer. Het schuim van onze Melkweg. De champagnegeur overtrof de opa-geur, alles rook ernaar. De volgende dag liepen we schuldbewust met onze rolkoffertjes het hotel uit. We konden dit vast nog lang navertellen. De verhalen kwamen, net als de bellen, in geur en kleur.

2 – In het begin

‘Wat heb jij lang moeten wachten,’ zei ik. We ontmoetten elkaar op een zonnige lentedag in de dierentuin.
‘Ach,’ zei jij. ‘Het overkomt de beste, maar je weet hoe die dingen gaan, wanneer je lange tijd alleen op deze wereld rondloopt. Zonder jou was ik als een dotter zonder vijver...’ Je keek in de verte of de pinguïns al werden gevoerd. Je wilde graag zien hoe ze dan zo parmantig in een rijtje klaar staan voor een visje.
‘Wij hadden geen dotters.’ Je stem klonk zacht in het ruisen van de wind, maar droeg ver genoeg om mijn hart binnen te dringen. ‘Want eigenlijk hadden we ook geen vijver,’ bekende je.
Jij kende gemis net zoals ik, dacht ik.
‘Ik heb altijd geweten dat er iemand zoals ik rondliep in de Melkweg,’ zei ik.
We werden gedreven door de zuchtende wind en ik babbelde maar wat over de dieren die we zagen, terwijl we langs de giraffen en de olifanten liepen.
‘Van sommige dieren weet ik maar nauwelijks iets af,’ bekende jij. We stonden stil bij de pekari’s.
‘Ik begrijp van mensen al zo weinig,’ grapte ik.
‘Mensen zijn wonderlijk. Niet iedereen is als een halsbandpekari, maar ik…’ De rest van je zin slikte je in. Ik vermoedde dat je je liefde wilde uitspreken, maar iets had je tegengehouden. Wilde je je niet opdringen? Mijn hart maakte sprongetjes. Ik glimlachte, want ik wist dat deze dieren onvoorwaardelijke bijstand geven aan hun soortgenoten, had ik zojuist gelezen.
‘Handig dat er informatiebordjes bij staan, toch?’ wees je.
‘Heel handig, ja,’ bevestigde ik. Was dat bij mannen ook maar het geval, dacht ik, dan had ik heel wat meer van jou begrepen. Waarom je iets wel of juist niet deed. Soms zei je van die rake dingen. Je opmerking over de halsbandpekari’s raakte mij trouwens, achteraf gezien, pijnlijk, maar dat had ook niet op een bordje gestaan. Ik zei het je maar niet. In mijn beleving werd je waar je liefde geven wil verguisd. Wat had ik een hoop tegenwerking en tegenslag ontmoet in mijn leven. En nu? Ik keek naar je en was, tot over mijn oren, smoorverliefd.
We hadden het fijn samen in de dierentuin. De hele dag droomde ik van dotters en wenste ons een vijver vol leven. In die staat van zijn waande ik ons samen, maar noch vijver, noch dotter was de reden van ons samenzijn. Onze levensdromen werden werkelijkheid, dat beloofden we elkaar die dag in de dierentuin.
Het grote zwarte zwerk vol sterren, toonde ons nachten vol verlangens. We hielden van elkaar, we kregen verkering, gingen samen verder op deze aardkloot, ergens zwevend in de ruimte onder en in de Melkweg.

1 – Erin of eronder

Er moest een afspraak worden ingepland voor een etentje met onze vrienden. Jij en ik trokken bijna tegelijkertijd de digitale agenda, we waren nu al zó op elkaar ingespeeld...
Aan een half woord hadden we vaak al genoeg. Toch leek het alsof ik je gisteren voor het eerst ontmoette. Ik bladerde door de agenda voor het etentje en toen zag ik het staan: 14 februari. Met een hartje erbij. Die datum was helemaal niet meer zo ver weg. Die dag zouden we een jaar bij elkaar zijn.
‘Wat zullen we dan doen, samen, het is leuk om te vieren, toch?’ wees ik naar de 14e februari.
Je keek me aan.
‘Kan niet,’ zei je. ‘Ik heb dan een belangrijke vergadering, waarbij ik echt niet mag wegblijven.’
Toch beloofde je me te zullen verrassen, maar waarmee wilde je niet verklappen, want dan was het geen verrassing meer.
Die verrassing maakte me wel gespannen. Erg gespannen, want ik hield graag de controle over alle dingen, inclusief verrassingen. De week die volgde was ik daarom erg gestrest. Ik stelde me voor dat je iets voor me in petto had. Zou ik er blij mee zijn? Misschien had je een ring voor me gekocht of een ander mooi sieraad of misschien gingen we naar een concert van mijn favoriete band of misschien bestelde je wel een vliegtuigje met een spandoek met lieve woorden of maakten we een luchtballonvaart om romantisch samen de hemel te verkennen...
Ik vond het héél spannend en dat niet alleen, maar de gedachte aan volledige overgave eraan maakte me enorm bang. Ik sliep onrustig en bleef de agenda checken, maar 14 februari kwam maar één dag per dag dichterbij. Ik hield het niet meer toen ik zag dat het nog twee weken zou duren voordat het 14 februari zou zijn. Nóg twee weken in spanning zitten, dat ging niet.
‘Voor zover je het nog niet wist,’ begon ik. ‘Ik houd niet van verrassingen.’
Je lachte. ‘Wordt het je nu al teveel, Miss Curious? En je moet nog twee weken wachten!’
Ik kreeg een rood hoofd. Ik vroeg me af of je had gemerkt dat ik in je zakken had gevoeld, op zoek naar bonnetjes? Zó erg was het dus. Het was mijn angst, dacht ik, maar zoiets durfde ik niet toe te geven.
‘Geeft niets, ik kan het je nu al zeggen, maar of dat nou echt zo leuk is?’ zei je schouderophalend.
Ik knikte gretig. ‘Zeg het maar!’
Je keek me liefdevol aan en onthulde je verrassing.
‘Ik heb een tegeltje voor je besteld,’ glimlachte je. ‘Zo’n tegeltjeswijsheid, weet je wel. Het tegeltje moet dan nog wel even liggen, maar als we later samen een huisje hebben kunnen we het mooi in de wc ophangen. Lijkt me gaaf?’
Alle ballonvaarten, sieraden en weekendjes weg verdwenen uit mijn gedachten. Tegeltje, hoorde ik dat nu echt?
‘Hm, ja, leuk,’ knikte ik. ‘Inderdaad heel gaaf.’
Ik probeerde zo enthousiast mogelijk te klinken. Wist jij wel dat een tegeltje heel wat anders was dan een ballonvaart of een hemels concert?
Nadat jij jouw verrassing had onthuld speurde ik het internet af naar websites waar tegeltjes werden verkocht. Ik wilde graag weten wat voor soorten tegeltjes er waren zodat ik een beetje kon inschatten wat jij dan gekozen had. Ik verwachtte dat je kon kiezen uit een beperkt aantal tegeltjes, maar de keuze bleek juist reuze. Het was zelfs mogelijk om je eigen tegeltje samen te stellen, met eigen tekst. Nu wist ik dus nog steeds niks, behalve dat het ging om een tegeltje.

Eindelijk was het zover!
Het was Valentijnsdag en ons jubileum. We hadden officieel, of eigenlijk officieus, één jaar verkering. Eigenlijk gingen we al langer samen en was ik al veel langer gek op jou, maar toch was dit een bijzondere dag. Een spannende dag. We zouden elkaar pas ‘s avonds zien. Ik had mijn best gedaan met koken en wachtte op je, met de gerechtjes al op tafel. Vandaag had ik er de tijd voor gehad.
Véél later dan je gezegd had kwam je thuis. Het viel me tegen, want het eten werd er niet lekkerder op, al hadden de rechauds het een beetje op temperatuur gehouden.
‘De vergadering liep nogal uit en er was natuurlijk file,’ zei je verontschuldigend.
‘Snap ik,’ mompelde ik. Ik kon mij wat voorstellen bij een file, alle mannen waren immers onderweg geweest naar hun vrouwtje.
‘Ik ben blij dat je er bent. Zullen we maar aan tafel gaan? Ik heb honger gekregen en het eten…’
Ik wilde zuchten, maar kreeg er de kans niet toe, want je pakte me stevig vast en kuste me hartstochtelijk. Daarna gingen we aan tafel. Je prees mijn kookkunsten de hemel in. Dat was je geraden ook, grapte ik. We hadden het heel gezellig.

Toen kwam het moment dat jij je tas erbij pakte.
‘Ik heb wat voor je,’ zei je. ‘Een kleinigheidje.’
Ik keek vol spanning naar het presentje.
‘Doe voorzichtig ermee,’ zei je. ‘Het kan kapot.’
Voorzichtig opende ik het. Het was inderdaad een tegeltje en erop stond:
Ik houd van jou, tot de sterren en de maan en terug. Jij bent de allerliefste onder de Melkweg. Ik blijf voor altijd de jouwe.
Daaronder, met kleine lettertjes, van mij voor jou.
‘Wat een verrassing,’ zei ik, toch ontroerd. ‘Heel romantisch. En hemels ook, tot de sterren en de maan en terug! En dat allemaal onder de Melkweg, wow!’
‘Ja, vond ik ook leuk, ik dacht het moet iets met de Melkweg zijn, maar wat heb je er eigenlijk mee?’ vroeg je geïnteresseerd.
Ik haalde mijn schouders op. ‘De Melkweg is cool, toch?’
Ik was werkelijk verrast. Zo’n soort tekst had ik niet van je verwacht. Ik dacht dat je een of andere flauwe slogan had uitgekozen. Een grapje zoals altijd. Ineens had ik grote spijt van het tegeltje dat ik voor jou uitkoos. Ik gaf het je toch maar en jij bleek nog meer verrast dan ik was geweest.
‘Dat had je nou niet hoeven doen. Zelf bedacht?’ Je grijnsde.
Op mijn tegeltje voor jou stond een gezegde dat ik inderdaad zelf had bedacht: Beter één lieve man onder de duim, dan tien nare mannen in een bad vol schuim… Iets met mannen had me leuk geleken. Eronder stond, met grotere letters, lovebirds forever. Dit laatste had ik ergens in een tijdschrift zien staan, met een grappig plaatje erbij. Dat zag er heel romantisch uit, maar nu op een tegeltje leek het bij nader inzien eigenlijk maar onzin. Onze namen en de datum stonden eronder.
‘Leuk hoor!’ zei je vrolijk.
Daarna gingen we samen koffiedrinken en hadden we een intieme avond samen, maar zoals altijd bleef ik maar piekeren. Ik dacht de hele avond na over de teksten op de tegeltjes.
Het was al laat op de avond toen ik zoiets vroeg als: ‘Is het niet ín de Melkweg? De aarde is er toch van? We zitten toch in het Melkwegstelsel en niet eronder?’
Je keek me verstoord aan, alsof je me niet begreep. ‘Zit je daar nu al de hele avond op te broeden,’ zei je licht geraakt. ‘Ik vond je al zo afwezig.’
‘Nee, hoor, niet de hele avond, maar het is erin, in plaats van eronder.’
‘Oh, weet ik veel. Als ik naar boven kijk en die Melkweg zie, dan zijn we er toch onder? Dan is die Melkweg toch boven ons?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Erin,’ beweerde ik stellig.
‘Dus jij wil er niet onder?’ Je speelde ongeïnteresseerdheid.
Dat je mijn opmerking niet vergeten was bleek later die avond. Je liet me hard werken tijdens onze vrijpartij. Dit beviel me wel, samen in één kamer, ergens op aarde, in de hemelse Melkweg. Mij krijg je niet eronder!
Een dag later, de eerste dag van ons tweede jaar, hingen we de tegeltjes op in de keuken. Je wilde bij me intrekken, zei je. Ik sprong in je armen. Vanaf die dag beleefden we samen alle avonturen ‘onder de Melkweg’.

Een 5 december overweging

Als alles een keus is

Als alles een keus is
Mag je goed kiezen
Wie luistert kiest het beste deel
Voor wie klopt wordt open gedaan
De stem van je Hart klopt altijd
(Hoe eigenwijs ook…)

De S is van Slang
Of van Sinterklaas, natuurlijk
De S is van Slecht
Of van Sint, natuurlijk
(Kies maar!)

Vraag het aan je Hart
Dat antwoord is waar
Ook jij bent geliefd
die Liefde is Heilig
Luister eens goed
(jouw Hart liegt niet)

Liefde is geen leugenaar
Ik kies wat klopt
(…en jij?)

Het zware leven van ouders

Het was een kalme dag met windstil weer. Vooralsnog zag het er zo vredig uit wanneer je naar buiten keek. De warme zon scheen naar binnen en verwarmde ons veilige thuis. Alles was koek en ei. Eerst waren er nog wel een paar kleine wolkjes, maar algauw dreven de laatsten uiteen en verdwenen. Weg. Er bleef een stralende wolkeloze blauwe lucht over en verder was er niets dan rust. Vandaag richtte ik mijn blik dankbaar ten hemel en sprak: ‘Wat is het hier vredig thuis,’ en ik dankte God, de zon, de maan en de sterren en alles boven mij, alles dat groter en hoger is dan ikzelf. Mijn echtgenoot zat in zijn luie stoel onderuitgezakt met een krantje en genoot zichtbaar van zijn vrije tijd en van de serene rust die ons huis omgaf.
Tot het moment dat de kinderen thuiskwamen.

Al binnen een paar minuten nadat de kinderen zich na school huiswaarts hadden gekeerd, werd het hier op slag onveilig. Zonder genade vielen ze aan op de deur, als was het een belegering van een vijandig domein. Ze ramden op de deur met gebalde vuisten. Ze wilden blijkbaar zo gauw mogelijk naar binnen, want het was zwaar geweest op school en dat maakte hen altijd moe en chagrijnig. Dan leken ze op maar één ding uit te zijn: een flink potje oorlog voeren en daarbij alles overhoop halen, zoveel mogelijk rommel maken en ook nu gingen ze zeer doeltreffend en vakkundig aan de slag. Niets bleef gespaard.

Hier werd de vrees van iedere ouder waarheid. Na mijn opmerking of dat nou echt zo moest ontpopte een flinke vete. Het eerste handgemeen tussen onze twee bengeltjes was daarna een feit. Zelfs in een huis waar we pleiten voor Vrede. Ik zeg vast niks nieuws, als ik vertel dat oorlogen tussen mensen meestal thuis begint. Algauw kwam de veiligheid van de lievelingsknuffel van een van de kinderen in groot gevaar. Er werd geschreeuwd en gedreigd met een kinderschaar, dat die vuile rotknuffel een aanmerkelijk kopje kleiner zou worden geknipt. Alleen maar om de zin door te drijven zou die arme knuffel zonder genade aan gort gereten worden. Nu lag wraak op de loer. Het werd het menens. Opnieuw dreigementen maar nu van de ander. Die dreigde ook met onomkeerbare verminking van de favoriete knuffel van de tegenstander, als een gewonnen trofee boven het hoofd zwaaiend.

Zoals ik al schreef, was het niet bepaald liefdevol noch zachtzinnig te noemen. Wij, ouders, kunnen dit begrijpen. 'Moeders weten alles', dat motto kent iedereen hier in huis. Ikzelf ben ook jong en ondeugend geweest en ik heb ook familieleden die net zulke normale deugnieten zijn als de meeste mensen.

Deze eerste aanvaring bleef nog behoorlijk mild. Er vielen nog steeds geen echte gewonden en de EHBO-trommel vol pleisters bleef vandaag, tot zover, gesloten. De vermoeidheid en de honger eisten wel hun tol. Dus ik haastte me in de verzorgingsmodus. Die energievoorraden moesten nodig aangevuld worden. Wat er mis kon gaan, zoals een tafel en een vloer vol geknoeide, plakkerige limonade, dat ging natuurlijk ook mis. Doorgewinterde ouders als wij halen daarvoor gewoon hun schouders op en een doekje overheen. Jammer dat een van de kinderen door de limonade liep en jammerend de hele kamer doorwandelde. Het rampgebied werd daarmee aanzienlijk vergroot. Onderwijl klagend over natte sokken.
Toch dacht ik nog even: 'dit gaat best goed vandaag.'

Ik maakte wel een grote vergissing. Blijkbaar was ik in de totaal onterechte veronderstelling dat ik het recht had, als mama, om op mijn strepen te staan en te mogen eisen dat er fruit gegeten zou worden. Belangrijk voor een goede gezondheid van deze kleine strijders. Ik had mijn best gedaan om al dat gezonds te verzamelen en in kleine hapklare stukjes te hakken. Ik had schaaltjes voor hun neus gezet en ik dacht dat het niet meer dan logisch was dat ze dit eerst zouden opeten voordat ze om iets anders zouden vragen.
Een grote vergissing.
De onderhandelingen waren hevig. ‘Wat doe je moeilijk mama.’ De prijs was stevig. Te duur vond ik. Het kostte veel te veel chocolaatjes en ander snoepgoed naar mijn zin, maar hun vader was te goed voor hen en maakte er dikke vrienden mee.

Na het aanvullen van hun energievoorraden konden ze er weer tegenaan. En flink ook. Het ging er nog erger aan toe dan voorheen. Een paar keer dacht ik, tevergeefs, met een grapje de goede orde te laten terugkeren. Binnen korte tijd escaleerde de boel alsnog zo erg dat papa moest ingrijpen. Ze ramden op elkaar in als kwaadaardige monsterlijke tekenfilmfiguren. Zoiets zie je alleen in cartoons zoals Tom en Jerry, maar dan weet je dat ze niet echt pijn hebben, ondanks die grote roodgloeiende bult op hun hoofd.
Maar de 'verpleegster' werd weggeroepen door een luid rinkelde telefoon. Ik verwachtte een belangrijk telefoontje en ik kon er bijna niets van verstaan, waardoor ik moest vragen om het later nog eens te proberen.
Het was nu echt oorlog in huis.
Het zwaarste moment kwam toen papa als levend schild tussen beide kinderen, die niet meer van ophouden wisten, kwam te zitten. Het was een zware strijd.

Na al deze hevige veldslagen was iedereen ontevreden, want vandaag was er geen winnaar. Volgens de kinderen moest iemand als winnaar uit de strijd komen, natuurlijk. Ze vonden dat er na het avondeten opnieuw gestreden moest worden, maar nu met papa. Ze noemden dit zelf ‘stoeien met papa.’
Die arme papa onderging, op zijn rug spartelend, de nederlaag. Hij schreeuwde het uit om genade. De aanval kwam om beurten en het loog er niet om: dit waren serieuze stoeipartijen met een scheidsrechter die de puntentelling nauwkeurig bijhield. Bij de laatste stoei was het twee tegen één en papa werd gemarteld met de kieteldood.

Toen het bedtijd was riep ik de kinderen naar de badkamer om de tandjes te poetsen. De strijd was gestreden, maar papa bleef stilliggen. Het zag eruit alsof hij van uitputting in diepe slaap was gevallen. Ik ging de schade opnemen. Met geveinsde wanhoop in mijn stem riep ik naar de kinderen: ‘Wat hebben jullie met hem gedaan?’
Papa lag heel stil, maar toen ik dichterbij kwam greep hij me stevig vast en zei knipogend: ‘Je weet ook wel dat ik me niet zomaar gewonnen geef. Kom hier jij, mama! De kinderen hebben hun best gedaan hoor om mij te vloeren, maar jij denkt toch niet dat jij van me wint? Potje stoeien? Nou?’
Ik zag dat de ogen van papa bijna dichtvielen van vermoeidheid. Ik gaf hem innige kus. ‘Tuurlijk schatje,’ glimlachte ik. ‘Ik snap het,' wijzend naar de klok zei ik: ‘Het is...euh, kinderbedtijd.’

Thuis met Maria

Vandaag was een heerlijke dag geweest en het leek ook bij ons thuis even rustiger dan normaal te zijn. Soms heb je van die dagen dat alles meezit. Eindelijk kwam er een moment dat ik verbaasd opmerkte: ‘Hè, hè, eindelijk! Heerlijk, de kalmte is teruggekeerd.’
Ik had goed voor de kinderen en mijzelf gezorgd en ons voorzien van een warme mok thee met een lekkernij. Ik nam het er even van en ging lekker onderuit zitten. Net toen ik dacht, wat heerlijk, effe niks aan mijn hoofd, werd er een vraag op me afgevuurd die ik niet meteen kon plaatsen.

‘Mama, waarom bidt Maria nou alleen maar zondags voor ons?’

‘Wat?’ zei ik. ‘Hoe kom je daar nou bij? Nee hoor, Maria bidt iedere dag voor ons.’ Mijn meisje had me een momentje met grote ogen aan zitten kijken, alsof ze daarvan niets begreep. Daarna keek ze zeer bedenkelijk en staarde lange tijd zwijgend voor zich uit. Ze liet het erbij en ik ook. Ik genoot weer van de rust, heerlijk.

Ik was die vraag bijna vergeten tot mij op een avond iets opviel. We bidden met regelmaat het ‘Onze Vader’ en de kinderen kennen het inmiddels goed, waarmee ik blij en dankbaar ben. Het Maria-gebed is bij ons te lang ondergewaardeerd geweest. Ik bid het zelf wel, maar minder frequent gezamenlijk met de kinderen. Toen we toch een keer het ‘Weesgegroet‘ gingen bidden herinnerde ik me pas de vraag van mijn dochter. In gedachten hoorde ik precies wat ze met die vraag bedoeld had. Ik glimlachte breed. Ze bad het echt: ‘Bid voor ons, zondags. Nu en in het uur van onze dood. Amen’.

Ik vond het zo lief en lachte hartelijk, want ik wist natuurlijk dat het moet zijn: ‘bid voor ons, zondaars…’. Eigenlijk wilde ik haar verspreking direct corrigeren, maar ik snapte ook waarom ze dit zo zei, want wat weten kinderen nou van zonden? Ze kunnen kinderlijke fouten maken en kinderlijk stout zijn, maar hoe kan een kleuter weten wat een ‘zondaar’ is? In stilte vuurde ik een smeekgebed af naar de hemel, dat mijn kleine meid dit nooit te weten zou komen en haar prachtig, liefdevol hartje voor eeuwig zuiver zou blijven, als dat van een heilig engeltje.

‘Heer, als dat alleen maar waar kon zijn. Maak het maar waar.’

Zo keek ik naar dat lieve meisje, met een grote glimlach. Ik hoopte dat de Heer, die mij zo eindeloos genadig is geweest, ook dit gebed van mij zou verhoren. Sowieso wist ik me sterk Zijn liefde, want ook al zou dit meisje ooit zeer ondeugende dingen gaan uitvoeren, dingen die niet goed te keuren zijn, dat onze barmhartige God, onze trouwe en lieve Heer, ook dát weer goed kan maken.
Ik zuchtte diep en was blij. Wat zijn we toch gezegend en hoe!

Schoon

(Deel 1)

De zachte regen wast
Landt voorzichtig op mijn hoofd
Het regent, het regent
Tot alles is doorweekt
De druppels rollen
Langs mijn lijf omlaag

Steeds schoner word ik
Nat tot in de diepste laag
Steeds zuiverder van hart
Het water reinigt mij zo diep
Het is vochtig in mijn ziel
Het regent tranen daar vandaag

(Deel 2)

Ik raak steeds minder troebel
Gewassen straal ik steeds meer licht
De regen valt zacht op mijn gelaat

Tot ik de zon ontmoet ga ik mijn weg
Mijn hart steeds hemelgericht
Wachtend op wat er komen gaat

(Deel 3)

Iedere wolk aanschouw ik met verwondering
Biddend met een ziel vol gezangen
Kom Geest, kom Heer, ik verwacht U
Schoon van hart zie ik naar U uit
Met een intens verlangen

Vergeet mij niet

Ik schreeuw de maan uit de hemel
De vraag rijst als de zon
Achter de Berg omhoog
Waarom verblijf je niet in stilte?
Hij peilt je hart...
Hij weet waar je gaat en staat
Hij weet hoe jij begon

Ik kan die kale bol wel schreeuwen en vermanen,
maar ik kan het je niet zeggen
Ik roep de sterren uit hun banen
Probeer mijn grenzen te verleggen
en ik zing de rijzende zon een lied..
van halleluja en vergeet mij niet...

Geliefde

Als het kon was ik jouw engel,
Dan droogte ik je bloedend zweet
Als het mag ben ik jouw beschermde engel
Die zich in jouw nabijheid zelf beschermd weet

Als het kon was ik jouw moeder,
Die zich helemaal geeft
Als het mag ben ik jouw moeder
Die voor je zorgt en wil dat je leeft

Als het kon was ik mezelf
Omdat ik van jou, het meeste hou
Als het mag ben ik mezelf
Dan ben ik ons het meest trouw

Dan verlaat ik je nooit,
Vlieg ik niet weg bij jou
Nee, dan verlaat ik je nooit
Dan ben ik voor eeuwig jouw vrouw

Ja, dan verlaat ik je niet
Wanneer jij mij dan ook...
Maar nooit...
Nee breek nooit mijn hart
Want het is je geliefde, die je ziet

Ja, Heer, hier ben ik.

Eb en vloed

De aardse mens
die zich terugtrekt,
De reis en het weggaan.
Nog eenmaal kijkt ze om,
de mens die zijn schouders afklopt
en rug strekt.
“Het is mooi geweest.”

Er zijn tijden van komen
en tijden van gaan.
En als ik weg ben,
zul je wachten
tot het tij weer keert?

Daar komt de
golf weerbarstig aan.
De elementen, de graviteit.
Een arm die zich uitstrekt,
naar de ander in de tijd.
Als rots in de branding
die alle angsten weert.

De zee die zich met open armen
over het strand spoelt,
roepende: Ik ben teruggekeerd.
Ik heb gevoeld.
Ik heb geleefd.
Ik heb geleerd.
Ik ben weer even hier
in onze ontmoeting.
Ik vlij me weer even
over jouw land.

Om niet veel later
de kering weer te voelen.
Het daar-gaan-we-weer
in een zee van tranen.
“Het was me een genoegen,
dag strand.”

Het antwoord: “Goede reis!”
En dan het zwijgen van jou en mij.
Tot de laatste Golf vertrekt.
“Ik zal beloven, waar ik ga
dat ik u prijs.
Mijn thuiskomst is altijd aan uw zij.”