28 – Frozen

‘Prinsesje!’ riep je. ‘Ik heb een verrassing!’
Trots liet je de kaartjes zien. ‘Eindelijk is het me gelukt,’ verzuchtte je.
Ik viel je in je armen en lachte. ‘Oh, schatje, dank je! Wat een leuk cadeau!’ Mijn kusjesregen overviel je.
‘Soms moet je gewoon doorzetten,’ grijnsde je.
Er zou een speciale screening komen van de film Frozen, van Disney. Jeugdsentiment! Frozen was destijds zo’n succes, dat jaren later de ijsprinsesjes nog overal zijn te vinden, van speelgoed tot broodtrommeltjes.
Er deden maar een handvol bioscopen mee met deze Frozen screening. Alle zalen bleken razendsnel uitverkocht. Vast allemaal ingepikt door vaders die ijskoud de ander de loef afstaken om bioscoopkaartjes voor hun kinderen te bemachtigen. Het was voor mij iedere keer weer een teleurstelling.
Je deed me uitgebreid verslag van hoe je aan deze kaartjes kwam. Alle kindertijden zoals woensdag- en vrijdagmiddag en het weekend waren vol. Online lukte het al helemaal niet. Uiteindelijk pakte je de telefoon. ‘Een beller is sneller.’ Toen bleek het verrassend veel makkelijker dan gedacht. Er was plaats, zelfs nog veel plaats, zo’n beetje aan het einde van de avond. Normaal was dit de horrorfilmavond. Vreemd tijdstip voor een kinderfilm, vonden we allebei, maar Frozen zou slechts een paar dagen te zien zijn.
‘Toe maar, zelfs dit soort speciale avonden worden opgeofferd voor prinsesjes,’ zei je.
Goede keuze, vond ik. Begrijpelijk. Niet erg. Veel leuker dan horror! Als ik ergens een hekel aan heb, dan is het wel aan horror. Van die films zonder een happy end. Bij horror is niks subtiel, alles is akelig en veel te bloederig. Onsmakelijk. Met van die momenten waarop je weet dat er iets gaat gebeuren en toch schrik je ervan. De verhaaltjes zijn flinterdun en wat de gemaskerde killers bezielt wil ik eigenlijk ook niet weten. Maar het zijn dan wel de dingen waarover ik ga nadenken, zodat ik er niet van kan slapen. Nee, het horrorgenre is niets voor mij. Daarentegen, wat is er leuker dan een prinsessenfilm? Met happy end, natuurlijk.
‘Zo laat op avond zijn er vast niet heel veel kinderen meer,’ gniffelde ik.
‘Mooi, dan hebben we geen last van prinsesjes die op de spannende momenten gillend door de zaal rennen.’

We waren aan de late kant bij de bios en stapten maar net op tijd het knusse zaaltje in. Gezellig, vond ik, maar zo’n intiem zaaltje voor zo’n succesfilm had ik niet verwacht. Buiten adem gingen we snel zitten. De lichten dimden al. Ik keek om me heen en schrok: dit kon niet goed zijn. Er zaten voornamelijk stoere mannen en enkele jonge stelletjes in de zaal, die niet eens helemaal was uitverkocht.
De film begon. Onmiddellijk ging er een rilling door me heen en kreeg ik het koud, ijskoud. Ik had het kunnen weten, het was te mooi om waar te zijn. Mijn Disney Frozen op de vaste horroravond? Nee, dus. Een andere Frozen begon. Een horror survival film over een drietal skiërs, die per ongeluk komen vast te zitten in een skilift als deze een week lang zal sluiten vanwege een sneeuwstorm. IJs en sneeuw: check. Wolven: check. Spanning: in overvloed. Maar geen liedjes en dansjes en een olijke sneeuwpop. Geen prinsesjes. En vast géén happy end, maar dat wilde ik liever niet afwachten.
Ik keek onderzoekend opzij, zag je beteuterde gezicht bij de opening van deze verkeerde Frozen. In het donker deed je je best om je te verontschuldigen. Ik keek naar de uitgang. Daar stond een vader met een klein als Elsa verkleed meisje. Je bleek niet de enige die zich vergist had. Vooruit, voor jouw moeite bleef ik zitten. Een grote man met een ruwe baard en een zakdoek in de hand verliet wel de zaal. Toen de spanning mij te hoog opliep zat ik te rillen en voelde me ijskoud. Gillend als een prinsesje rende ik de zaal uit, om een potje onbedaarlijk te janken.

Uit de zaal rennend botste ik bijna tegen iemand aan.
‘Sorry,’ zei ik geschrokken. Ik keek omhoog en zag twee flinke handen die een zakdoek vasthielden. Een eindje daarboven een ruwe baard. Het was de reus die vlak voor mij de zaal uitgelopen was.
‘Ik snap je wel,’ zei hij. ‘Erg hè?’
‘Wat?’ vroeg ik.
‘Ik kwam voor Anna en Elsa.’
‘Ja, ik ook. Dit is de verkeerde Frozen. Ik snap het niet,’ zei ik.
De boomlange man vertelde dat hij na veel moeite eindelijk kaartjes had bemachtigd om onze Disney Frozen te zien. Hij bleek groot fan en was heimelijk verliefd op Elsa. Het stelde hem allemaal, zacht gezegd, flink teleur. Ik bood hem een kop koffie aan.
‘IJskoffie?’ grapte ik, maar het viel verkeerd en de zakdoek kwam weer tevoorschijn.
Zo zaten we daar samen te snotteren, tot jij de zaal kwam uitlopen, op je dooie gemakje, snoepend uit een doos popcorn.
‘Dat…’ begon je. ‘…had ik niet verwacht. Het was best leuk. Je had gewoon kunnen blijven zitten.’
‘Zo,’ zei ik. ‘Niet verwacht. Best leuk? Blijven zitten? Het was de verkeerde Frozen! Dat laat een echte fan niet koud. Mijn grote vriend hier, is het met me eens.’ Voor steun keek ik naar mijn mede prinsessen-liefhebber en die snikte instemmend.
‘Ja, hoe kon je?’ bromde de zakdoek.
Jij haalde nonchalant je schouders op, maar je had er toch de pest over in.
‘Ja, verkeerd gekozen,’ moest je toegeven. ‘Maar ik wil niet worden aangevallen door twee infantiele volwassen prinsesjes, die buiten hun window-of-tolerance mij ijskoud de les willen lezen. Ik heb veel moeite gedaan voor die kaartjes.’
Je lip begon te trillen. Jouw vochtige ogen smeekten om een warme knuffel. Mijn nieuwe grote vriend was me voor en greep je al vast.
‘Kom hier! Ik begrijp je, hoor,’ zei de reus.‘Dit soort avonden zijn ook om te janken.’ Hij duwde een zakdoek in je gezicht. ‘Effe snuiten, man.’
Je zuchtte. ‘Ik wist het echt niet, sorry. De receptie zei dat Frozen alleen deze avond nog beschikbaar was. Wist ik veel dat het niet die van Disney was.’
Je maakte mijn avond toch nog goed. Je nam je prinsesje hoffelijk aan de arm mee naar een restaurantje verderop. Op de tafel stond de ijskaart met mijn favoriete ijscoupe, maar vandaag kon ik geen kou meer hebben.
‘Kopje chocolademelk voor de schrik?’ vroeg je.
‘Wel warm graag. Met extra slagroom.’ Zoals het een echte prinses betaamt, behield ik wel mijn prinsessenallures.
We lieten onze liefde niet bekoelen. Die avond hadden we het lekker warm, onder onze chocoladekleurige Melkweg. Zo puur is onze liefde.

Doktersbezoek

 
Het was een tijd geleden dat ik een dokter nodig had. Inmiddels was alles veranderd daar. Mijn huisarts, die ik al die jaren had bezocht, was zelf ziek geworden en, voor zover ik uit een grote overlijdensadvertentie in de krant had vernomen, was de beste heer veel te jong overleden. Toen ik het las dacht ik nog even, sjonge jonge, het moet ook wel een zwaar beroep zijn dat je al die zieke mensen beter moet maken en, erger nog, al die ellende van de mensen moet aanhoren. Zó zwaar dat je er gewoon zelf een stuk eerder van gaat hemelen.
Mijn oude dokter had een zoon die zo dapper was om net als zijn vader dokter te worden. Ik dacht, gek hè? Ja, dan lijk je wel gek, maar ik had er tegelijkertijd grote bewondering voor. Gelukkig had ik daarna een paar jaar helemaal geen dokter nodig en intussen was de praktijk van mijn dokter overgenomen. Ze waren verhuisd naar het nieuwe gezondheidscentrum, waar alles gedeeld werd met andere dokters. Een andere huisarts, een tandarts en zo’n moderne mondhygiënist, een pedicure, een sportmasseur. Alles onder één dak. Gemak dient de mens, stond er in de krant. O ja, de apotheek zat er ook, handig!
Alles was er nieuw en fris. Het centrum was voor mij wel iets verder lopen, maar ja, een wandelingetje houdt een mens immers jong en gezond, had ik eens gelezen. Dat is nou precies de bedoeling van wanneer je naar de dokter gaat, dat je dan gezonder thuiskomt.

 

Als die dokter van mij dan toch dood was, dan kon ik beter deze nare situatie op een positieve manier oplossen. Tot dusver had ik van dat hele gezondheidscentrum niets gezien, maar ik was tegen een probleem aangelopen, zomaar van de ene op de andere dag. Ik dacht, hè, wat is dit nou? Waarom doet mijn lijf raar?
Wat was er nou? Van de ene op de andere dag kon ik mijn urine niet meer ophouden. Uiterst vervelend natuurlijk. Gênant ook, vooral om bij een onbekende dokter te gaan vertellen. Ik vond dat ik wel moest gaan, want wanneer ik met mijn hondje ging wandelen had ik al in mijn broek gepist voor ik de straat uit was. Ik liep al kortere rondjes, maar dat is voor mijn hond niet leuk natuurlijk, die houdt dan veel te veel energie over en bijt thuis de bank stuk.
Voor de zekerheid pakte ik mijn fiets, daarmee was ik sneller.
Het nieuwe centrum bleek groter dan ik had gedacht. Eerst zocht ik een balie om me te melden voor mijn afspraak, maar een balie vond ik niet, de wachtruimte gelukkig wel. Het zag er allemaal pico bello uit, zoals mijn buurvrouw altijd zegt als ze het huis heeft gepoetst. Pico bello, alles nieuw en keurig. De wachtruimte was erg ruim. Misschien omdat er voor het hele centrum maar één wachtkamer was, dacht ik. Ruimteverspilling leek het, want het was helemaal niet druk. Ik was gewoon de enige die zat te wachten. Mijn gedachten gingen uit naar mijn nieuwe dokter, de zoon. Ik had berekend hoe oud hij zou zijn en dat was zo ongeveer mijn leeftijd en ik kreeg het meteen warm. Ja, de zoon moet van mijn eigen leeftijd zijn, misschien niet eens getrouwd. Ik ritste mijn jas los. Ik voelde ook mijn slipje nat worden van de urine, gelukkig maar een paar druppels. Het blijft gênant, hè. Ik snapte gewoon niet waar mijn lijf nou mee bezig was.

 

Toen kwam er een hoofd de wachtkamer ingestoken.
‘Volgende. Komt u maar mevrouw,’ sprak het hoofd.
Verbaasd keek ik op en toen om me heen. Ja, meneer zal mij wel bedoelen, dacht ik. De dokter had haast of zo, want hij was al weg. Ik werd er alleen maar meer onzeker door. Ik wilde het natuurlijk een beetje voorzichtig brengen. Uit ervaring weet ik dat dokters drukke mensen zijn en je meestal niet voldoende hebt aan tien minuten. Ik had in ieder geval nooit genoeg aan tien minuten.
Zijn kamer was ruim en licht, maar het zag er zo anders uit dan die oude praktijk. Misschien was dit dan modern, dacht ik. De behandelstoel stond hier wel heel erg in het midden. Ik dacht, oké, dat is dan ook nieuw. De haastige dokter wilde mij misschien meteen onderzoeken. Dat vond ik apart.
Ik keek naar de zeer knappe en aantrekkelijke man voor me. Hij droeg een geruit bloesje zoals iedere dokter die ik ooit in mijn leven heb gezien. Zijn gebronsde en gespierde armen staken uit de korte mouwen. Het was een mooie nazomer en nog steeds lekker buiten, maar het leidde me af. Dat grote lekkere lijf van hem met die spierballen die zijn bloesje strak trokken trokken mijn aandacht. Ik voelde me ongemakkelijk. Ja, ik wist wat ik moest gaan uitleggen wat de klachten zijn, en dat op mijn leeftijd van net veertig plus. Klachten voor bejaarde vrouwen, had ik altijd gedacht.

 

Omdat deze dokter zoveel haast leek te hebben, wilde ik zijn kostbare tijd niet teveel verspillen. Tien minuten is ook gewoon te weinig, dacht ik. De dokter nodigde me meteen uit op de behandelstoel. Ik dacht, als ik dit had geweten dan had ik wel om een vrouwelijke dokter gevraagd, die werken hier ook. Maar ik was er nu toch.
‘Heeft u klachten, mevrouw?’
Nu ja, toen maakte ik dus een grote vergissing. Ik dacht, ik heb maar tien minuten om mijn verhaal te doen en stak meteen van wal. Ik was was zeer trots dat ik het durfde te vertellen tegen deze vreemde nieuwe arts en deed alles in geuren en kleuren uit de doeken. Ik vertelde van de overvloedige lekkage bij me en hoe naar dit alles wel niet was. Ik vertelde over wat ik gehoord had van de buurvrouw en wat de oorzaak kon zijn. Ik vertelde mijn hele bevallingsverhaal, van toen ik ontzettend was uitgescheurd en dat naaiwerk om het weer dicht te krijgen. Ik zei de dokter dat ik niet verwacht had zo te gaan lekken en dat ik echt niet wist hoe mij dit nu zo plotseling kon gebeuren. Ik was blij, want ik zag de gehaastheid verdwijnen bij de dokter. Hij leunde zelfs rustig achterover en keek me vriendelijk aan, met zo’n mooie lach die ik ken van de reclames voor tandpasta’s. Ik was blij, ik kreeg gewoon tijd van deze lieve man. Zoveel tijd als ik nodig had. Ik kon zelfs vertellen over mijn hondje en nog enkele andere heel persoonlijke zaken waarvan ik dacht, ja het is toch een dokter en tegen zo iemand kun je gerust alles wel vertellen. Ik voelde me steeds meer op mijn gemak. De dokter had een broodje uit zijn la gepakt en at het rustig op.

 

Toen ik mijn hele verhaal had gedaan haalde ik een keer diep adem en keek de dokter verlangend aan. Doe er maar wat aan en maak me beter, dokter, zo’n blik. Hij had me in eerste instantie weer lachend aan gekeken. Die mooie rij tanden straalde me toe. Ik dacht nog, wat een gebit, sommige mensen hebben ook alles mee. Hij keek me ernstig aan en zei, met een diepe zucht:
‘Vervelend, mevrouw, ik vind u wel wat jong voor zulke klachten.’
Ik knikte maar wachtte af wat hij nog meer zou zeggen. Hij leek naar woorden te zoeken.
‘Voor zover ik weet komt dit soort dingen vooral voor bij oudere mensen.’
Ik kreeg het snikheet, het was misschien wel ernstig.
‘Ik kan u eigenlijk maar één advies geven. In de stad hier zit een specialist…’
Ik slaakte al een zucht van verlichting. Een specialist, dacht ik, die is gespecialiseerd en kan het vast oplossen. Ik keek hem gespannen aan. Ik heb dus echt een serieus probleem en hij stuurt me door naar een specialist, mooi.
‘…waar ze u in ieder geval kunnen voorzien van een passende bril. Dat zal voor u, denk ik, een hoop nare en gênante situaties kunnen voorkomen.’
Hij stond op en kwam dichterbij. Op zijn smartphone liet hij een specialist zien. Toen pas zag ik zijn naamkaartje. Ik zag zijn naam staan met daaronder een onverwacht woord. Van de schrik liet ik wat plas lopen…

 

Klachten gaan vaak vanzelf over, zo had mijn oude dokter vaak gezegd. Zo ook deze klachten, dus. Veel sneller dan ik verwacht had. Het bleek een kleine buikgriep te zijn die op de een of andere manier iets deed met de urinewegen. Al snel kon ik weer lekker droog wandelen met de hond. Ik had wel een bril gehaald. Dat was eigenlijk zo verkeerd niet. Ik zag alles scherp en liep lekker in de zon met mijn hondje toen hij kwam langsfietsen, de tandarts van het gezondheidscentrum. Ik herkende hem aan zijn brede lach met perfecte rij blinkend witte tanden. Ik kleurde rood. Ik dacht, die zal wel denken daar heb je dat zeikwijf met haar urineverlies. Hij zwaaide vrolijk naar me. Ik kon wel in de grond zakken, maar stak mijn neus in de wind. Ik dacht, gelukkig zijn die klachten over, maar dat weet hij natuurlijk niet. Tja, iemand kan ook niet overal van op de hoogte zijn, hè? Intussen was ik blij dat mijn oude tandarts nog leefde.

Het zware leven van ouders

Het was een kalme dag met windstil weer. Vooralsnog zag het er zo vredig uit wanneer je naar buiten keek. De warme zon scheen naar binnen en verwarmde ons veilige thuis. Alles was koek en ei. Eerst waren er nog wel een paar kleine wolkjes, maar algauw dreven de laatsten uiteen en verdwenen. Weg. Er bleef een stralende wolkeloze blauwe lucht over en verder was er niets dan rust. Vandaag richtte ik mijn blik dankbaar ten hemel en sprak: ‘Wat is het hier vredig thuis,’ en ik dankte God, de zon, de maan en de sterren en alles boven mij, alles dat groter en hoger is dan ikzelf. Mijn echtgenoot zat in zijn luie stoel onderuitgezakt met een krantje en genoot zichtbaar van zijn vrije tijd en van de serene rust die ons huis omgaf.
Tot het moment dat de kinderen thuiskwamen.

Al binnen een paar minuten nadat de kinderen zich na school huiswaarts hadden gekeerd, werd het hier op slag onveilig. Zonder genade vielen ze aan op de deur, als was het een belegering van een vijandig domein. Ze ramden op de deur met gebalde vuisten. Ze wilden blijkbaar zo gauw mogelijk naar binnen, want het was zwaar geweest op school en dat maakte hen altijd moe en chagrijnig. Dan leken ze op maar één ding uit te zijn: een flink potje oorlog voeren en daarbij alles overhoop halen, zoveel mogelijk rommel maken en ook nu gingen ze zeer doeltreffend en vakkundig aan de slag. Niets bleef gespaard.

Hier werd de vrees van iedere ouder waarheid. Na mijn opmerking of dat nou echt zo moest ontpopte een flinke vete. Het eerste handgemeen tussen onze twee bengeltjes was daarna een feit. Zelfs in een huis waar we pleiten voor Vrede. Ik zeg vast niks nieuws, als ik vertel dat oorlogen tussen mensen meestal thuis begint. Algauw kwam de veiligheid van de lievelingsknuffel van een van de kinderen in groot gevaar. Er werd geschreeuwd en gedreigd met een kinderschaar, dat die vuile rotknuffel een aanmerkelijk kopje kleiner zou worden geknipt. Alleen maar om de zin door te drijven zou die arme knuffel zonder genade aan gort gereten worden. Nu lag wraak op de loer. Het werd het menens. Opnieuw dreigementen maar nu van de ander. Die dreigde ook met onomkeerbare verminking van de favoriete knuffel van de tegenstander, als een gewonnen trofee boven het hoofd zwaaiend.

Zoals ik al schreef, was het niet bepaald liefdevol noch zachtzinnig te noemen. Wij, ouders, kunnen dit begrijpen. 'Moeders weten alles', dat motto kent iedereen hier in huis. Ikzelf ben ook jong en ondeugend geweest en ik heb ook familieleden die net zulke normale deugnieten zijn als de meeste mensen.

Deze eerste aanvaring bleef nog behoorlijk mild. Er vielen nog steeds geen echte gewonden en de EHBO-trommel vol pleisters bleef vandaag, tot zover, gesloten. De vermoeidheid en de honger eisten wel hun tol. Dus ik haastte me in de verzorgingsmodus. Die energievoorraden moesten nodig aangevuld worden. Wat er mis kon gaan, zoals een tafel en een vloer vol geknoeide, plakkerige limonade, dat ging natuurlijk ook mis. Doorgewinterde ouders als wij halen daarvoor gewoon hun schouders op en een doekje overheen. Jammer dat een van de kinderen door de limonade liep en jammerend de hele kamer doorwandelde. Het rampgebied werd daarmee aanzienlijk vergroot. Onderwijl klagend over natte sokken.
Toch dacht ik nog even: 'dit gaat best goed vandaag.'

Ik maakte wel een grote vergissing. Blijkbaar was ik in de totaal onterechte veronderstelling dat ik het recht had, als mama, om op mijn strepen te staan en te mogen eisen dat er fruit gegeten zou worden. Belangrijk voor een goede gezondheid van deze kleine strijders. Ik had mijn best gedaan om al dat gezonds te verzamelen en in kleine hapklare stukjes te hakken. Ik had schaaltjes voor hun neus gezet en ik dacht dat het niet meer dan logisch was dat ze dit eerst zouden opeten voordat ze om iets anders zouden vragen.
Een grote vergissing.
De onderhandelingen waren hevig. ‘Wat doe je moeilijk mama.’ De prijs was stevig. Te duur vond ik. Het kostte veel te veel chocolaatjes en ander snoepgoed naar mijn zin, maar hun vader was te goed voor hen en maakte er dikke vrienden mee.

Na het aanvullen van hun energievoorraden konden ze er weer tegenaan. En flink ook. Het ging er nog erger aan toe dan voorheen. Een paar keer dacht ik, tevergeefs, met een grapje de goede orde te laten terugkeren. Binnen korte tijd escaleerde de boel alsnog zo erg dat papa moest ingrijpen. Ze ramden op elkaar in als kwaadaardige monsterlijke tekenfilmfiguren. Zoiets zie je alleen in cartoons zoals Tom en Jerry, maar dan weet je dat ze niet echt pijn hebben, ondanks die grote roodgloeiende bult op hun hoofd.
Maar de 'verpleegster' werd weggeroepen door een luid rinkelde telefoon. Ik verwachtte een belangrijk telefoontje en ik kon er bijna niets van verstaan, waardoor ik moest vragen om het later nog eens te proberen.
Het was nu echt oorlog in huis.
Het zwaarste moment kwam toen papa als levend schild tussen beide kinderen, die niet meer van ophouden wisten, kwam te zitten. Het was een zware strijd.

Na al deze hevige veldslagen was iedereen ontevreden, want vandaag was er geen winnaar. Volgens de kinderen moest iemand als winnaar uit de strijd komen, natuurlijk. Ze vonden dat er na het avondeten opnieuw gestreden moest worden, maar nu met papa. Ze noemden dit zelf ‘stoeien met papa.’
Die arme papa onderging, op zijn rug spartelend, de nederlaag. Hij schreeuwde het uit om genade. De aanval kwam om beurten en het loog er niet om: dit waren serieuze stoeipartijen met een scheidsrechter die de puntentelling nauwkeurig bijhield. Bij de laatste stoei was het twee tegen één en papa werd gemarteld met de kieteldood.

Toen het bedtijd was riep ik de kinderen naar de badkamer om de tandjes te poetsen. De strijd was gestreden, maar papa bleef stilliggen. Het zag eruit alsof hij van uitputting in diepe slaap was gevallen. Ik ging de schade opnemen. Met geveinsde wanhoop in mijn stem riep ik naar de kinderen: ‘Wat hebben jullie met hem gedaan?’
Papa lag heel stil, maar toen ik dichterbij kwam greep hij me stevig vast en zei knipogend: ‘Je weet ook wel dat ik me niet zomaar gewonnen geef. Kom hier jij, mama! De kinderen hebben hun best gedaan hoor om mij te vloeren, maar jij denkt toch niet dat jij van me wint? Potje stoeien? Nou?’
Ik zag dat de ogen van papa bijna dichtvielen van vermoeidheid. Ik gaf hem innige kus. ‘Tuurlijk schatje,’ glimlachte ik. ‘Ik snap het,' wijzend naar de klok zei ik: ‘Het is...euh, kinderbedtijd.’

Thuis met Maria

Vandaag was een heerlijke dag geweest en het leek ook bij ons thuis even rustiger dan normaal te zijn. Soms heb je van die dagen dat alles meezit. Eindelijk kwam er een moment dat ik verbaasd opmerkte: ‘Hè, hè, eindelijk! Heerlijk, de kalmte is teruggekeerd.’
Ik had goed voor de kinderen en mijzelf gezorgd en ons voorzien van een warme mok thee met een lekkernij. Ik nam het er even van en ging lekker onderuit zitten. Net toen ik dacht, wat heerlijk, effe niks aan mijn hoofd, werd er een vraag op me afgevuurd die ik niet meteen kon plaatsen.

‘Mama, waarom bidt Maria nou alleen maar zondags voor ons?’

‘Wat?’ zei ik. ‘Hoe kom je daar nou bij? Nee hoor, Maria bidt iedere dag voor ons.’ Mijn meisje had me een momentje met grote ogen aan zitten kijken, alsof ze daarvan niets begreep. Daarna keek ze zeer bedenkelijk en staarde lange tijd zwijgend voor zich uit. Ze liet het erbij en ik ook. Ik genoot weer van de rust, heerlijk.

Ik was die vraag bijna vergeten tot mij op een avond iets opviel. We bidden met regelmaat het ‘Onze Vader’ en de kinderen kennen het inmiddels goed, waarmee ik blij en dankbaar ben. Het Maria-gebed is bij ons te lang ondergewaardeerd geweest. Ik bid het zelf wel, maar minder frequent gezamenlijk met de kinderen. Toen we toch een keer het ‘Weesgegroet‘ gingen bidden herinnerde ik me pas de vraag van mijn dochter. In gedachten hoorde ik precies wat ze met die vraag bedoeld had. Ik glimlachte breed. Ze bad het echt: ‘Bid voor ons, zondags. Nu en in het uur van onze dood. Amen’.

Ik vond het zo lief en lachte hartelijk, want ik wist natuurlijk dat het moet zijn: ‘bid voor ons, zondaars…’. Eigenlijk wilde ik haar verspreking direct corrigeren, maar ik snapte ook waarom ze dit zo zei, want wat weten kinderen nou van zonden? Ze kunnen kinderlijke fouten maken en kinderlijk stout zijn, maar hoe kan een kleuter weten wat een ‘zondaar’ is? In stilte vuurde ik een smeekgebed af naar de hemel, dat mijn kleine meid dit nooit te weten zou komen en haar prachtig, liefdevol hartje voor eeuwig zuiver zou blijven, als dat van een heilig engeltje.

‘Heer, als dat alleen maar waar kon zijn. Maak het maar waar.’

Zo keek ik naar dat lieve meisje, met een grote glimlach. Ik hoopte dat de Heer, die mij zo eindeloos genadig is geweest, ook dit gebed van mij zou verhoren. Sowieso wist ik me sterk Zijn liefde, want ook al zou dit meisje ooit zeer ondeugende dingen gaan uitvoeren, dingen die niet goed te keuren zijn, dat onze barmhartige God, onze trouwe en lieve Heer, ook dát weer goed kan maken.
Ik zuchtte diep en was blij. Wat zijn we toch gezegend en hoe!