Vandaag was een heerlijke dag geweest en het leek ook bij ons thuis even rustiger dan normaal te zijn. Soms heb je van die dagen dat alles meezit. Eindelijk kwam er een moment dat ik verbaasd opmerkte: ‘Hè, hè, eindelijk! Heerlijk, de kalmte is teruggekeerd.’
Ik had goed voor de kinderen en mijzelf gezorgd en ons voorzien van een warme mok thee met een lekkernij. Ik nam het er even van en ging lekker onderuit zitten. Net toen ik dacht, wat heerlijk, effe niks aan mijn hoofd, werd er een vraag op me afgevuurd die ik niet meteen kon plaatsen.
‘Mama, waarom bidt Maria nou alleen maar zondags voor ons?’
‘Wat?’ zei ik. ‘Hoe kom je daar nou bij? Nee hoor, Maria bidt iedere dag voor ons.’ Mijn meisje had me een momentje met grote ogen aan zitten kijken, alsof ze daarvan niets begreep. Daarna keek ze zeer bedenkelijk en staarde lange tijd zwijgend voor zich uit. Ze liet het erbij en ik ook. Ik genoot weer van de rust, heerlijk.
Ik was die vraag bijna vergeten tot mij op een avond iets opviel. We bidden met regelmaat het ‘Onze Vader’ en de kinderen kennen het inmiddels goed, waarmee ik blij en dankbaar ben. Het Maria-gebed is bij ons te lang ondergewaardeerd geweest. Ik bid het zelf wel, maar minder frequent gezamenlijk met de kinderen. Toen we toch een keer het ‘Weesgegroet‘ gingen bidden herinnerde ik me pas de vraag van mijn dochter. In gedachten hoorde ik precies wat ze met die vraag bedoeld had. Ik glimlachte breed. Ze bad het echt: ‘Bid voor ons, zondags. Nu en in het uur van onze dood. Amen’.
Ik vond het zo lief en lachte hartelijk, want ik wist natuurlijk dat het moet zijn: ‘bid voor ons, zondaars…’. Eigenlijk wilde ik haar verspreking direct corrigeren, maar ik snapte ook waarom ze dit zo zei, want wat weten kinderen nou van zonden? Ze kunnen kinderlijke fouten maken en kinderlijk stout zijn, maar hoe kan een kleuter weten wat een ‘zondaar’ is? In stilte vuurde ik een smeekgebed af naar de hemel, dat mijn kleine meid dit nooit te weten zou komen en haar prachtig, liefdevol hartje voor eeuwig zuiver zou blijven, als dat van een heilig engeltje.
‘Heer, als dat alleen maar waar kon zijn. Maak het maar waar.’
Zo keek ik naar dat lieve meisje, met een grote glimlach. Ik hoopte dat de Heer, die mij zo eindeloos genadig is geweest, ook dit gebed van mij zou verhoren. Sowieso wist ik me sterk Zijn liefde, want ook al zou dit meisje ooit zeer ondeugende dingen gaan uitvoeren, dingen die niet goed te keuren zijn, dat onze barmhartige God, onze trouwe en lieve Heer, ook dát weer goed kan maken.
Ik zuchtte diep en was blij. Wat zijn we toch gezegend en hoe!